Dutch
Detailed Translations for schut from Dutch to English
schutten:
-
schutten
Conjugations for schutten:
o.t.t.
- schut
- schut
- schut
- schutten
- schutten
- schutten
o.v.t.
- schutte
- schutte
- schutte
- schutten
- schutten
- schutten
v.t.t.
- heb geschut
- hebt geschut
- heeft geschut
- hebben geschut
- hebben geschut
- hebben geschut
v.v.t.
- had geschut
- had geschut
- had geschut
- hadden geschut
- hadden geschut
- hadden geschut
o.t.t.t.
- zal schutten
- zult schutten
- zal schutten
- zullen schutten
- zullen schutten
- zullen schutten
o.v.t.t.
- zou schutten
- zou schutten
- zou schutten
- zouden schutten
- zouden schutten
- zouden schutten
en verder
- ben geschut
- bent geschut
- is geschut
- zijn geschut
- zijn geschut
- zijn geschut
diversen
- schut!
- schut!
- geschut
- schuttend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for schutten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
lift-lock | schutsluis | |
lock | deurslot; geheel van sluizen; haarkuif; klamp; koeklauw; krul; krullende haarlok; krulletje; kuif; sas; schutsluisje; slot; sluis; sluiswerk; sluiswerken; verlaat | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
lift-lock | schutten | |
lock | schutten | aandraaien; afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; door draaien vastmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen |
Wiktionary Translations for schut:
External Machine Translations: