Dutch
Detailed Translations for introduceren from Dutch to English
introduceren:
-
introduceren (kennis laten maken; voorstellen)
Conjugations for introduceren:
o.t.t.
- introduceer
- introduceert
- introduceert
- introduceren
- introduceren
- introduceren
o.v.t.
- introduceerde
- introduceerde
- introduceerde
- introduceerden
- introduceerden
- introduceerden
v.t.t.
- heb geïntroduceerd
- hebt geïntroduceerd
- heeft geïntroduceerd
- hebben geïntroduceerd
- hebben geïntroduceerd
- hebben geïntroduceerd
v.v.t.
- had geïntroduceerd
- had geïntroduceerd
- had geïntroduceerd
- hadden geïntroduceerd
- hadden geïntroduceerd
- hadden geïntroduceerd
o.t.t.t.
- zal introduceren
- zult introduceren
- zal introduceren
- zullen introduceren
- zullen introduceren
- zullen introduceren
o.v.t.t.
- zou introduceren
- zou introduceren
- zou introduceren
- zouden introduceren
- zouden introduceren
- zouden introduceren
en verder
- ben geïntroduceerd
- bent geïntroduceerd
- is geïntroduceerd
- zijn geïntroduceerd
- zijn geïntroduceerd
- zijn geïntroduceerd
diversen
- introduceer!
- introduceert!
- geïntroduceerd
- introducerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for introduceren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
introduce | introduceren; kennis laten maken; voorstellen | aandragen; aanvoeren; inbrengen; inleiden; invoegen; inwerken; naar voren brengen; openen; opperen; poneren; prepareren; stellen; voorbereiden op |
introduce somebody to | introduceren; kennis laten maken; voorstellen |
Wiktionary Translations for introduceren:
introduceren
verb
-
to bring into practice
-
to cause someone to be acquainted
-
to introduce
-
To acquire, bring in, or introduce