Noun | Related Translations | Other Translations |
clean-up
|
kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering
|
schoonmaakbeurt
|
cleaning
|
kuis; kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; wassen; wassing; zuivering
|
|
cleansing
|
kuis; kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; wassen; wassing; zuivering
|
|
finish
|
|
afkrijgen; afwerking; einde; eindpunt; eindstreep; end; fineer; finish; finishlijn; meet; uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken
|
purification
|
kuis; kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; wassen; wassing; zuivering
|
loutering
|
remove
|
|
afnemen; afstoffen; afwissen
|
service
|
kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering
|
bediening; dienst; diensten; gunst; herstelling van materiaal; instituut; kerkviering; mis; onderhoudsbeurt; opdienen; revisie; serveren; service; serviceverlening; uitserveren; verpleging; verschaffing; verzorging; voorziening; zorg
|
wash
|
|
golfslag; kielwater; kielzog; omslaan van golven
|
washing
|
kuis; kuising; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; wassen; wassing; zuivering
|
goed; wasgoed
|
washing down
|
kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering
|
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
chasten
|
in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen
|
afstraffen; straffen
|
clean
|
reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren
|
bergen; opruimen; schonen; uitwassen; wassen; zemen
|
clean out
|
opruimen; reinigen; schoonmaken; uitmesten; uitruimen
|
ledigen; leeghalen; leegmaken; stalmesten; uithalen; uitplunderen; uitschudden
|
clean up
|
opruimen; reinigen; schoonmaken; uitmesten; uitruimen
|
opschonen; saneren; schoon maken; stalmesten
|
clear
|
opruimen; reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; uitmesten; uitruimen; zuiveren
|
afdekken; afruimen; banen; bevrijden; dechargeren; emanciperen; inklaren; klaren; ledigen; leeghalen; leegmaken; legen; onschuldig verklaren; opruimen; ruimen; uithalen; uitschakelen; uitverkopen; verlossen; verrekenen; vrijmaken; vrijpleiten; vrijspraak bepleiten; vrijspreken; vrijvechten; wissen; zuiveren
|
clear out
|
opruimen; reinigen; schoonmaken; uitmesten; uitruimen
|
inrukken; ledigen; leeghalen; leegmaken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; uithalen; uitnemen
|
empty
|
opruimen; reinigen; schoonmaken; uitmesten; uitruimen
|
afscheiden; afvoeren; ledigen; leegdrinken; leeggieten; leeghalen; leegmaken; legen; lozen; opdrinken; plunderen; ruimen; spuien; uitdrinken; uitgieten; uithalen; uitknijpen; uitnemen; uitpersen; uitscheiden; uitstoten; uitwateren; uitwerpen; uitzuigen; water afvoeren; water lozen
|
ennoble
|
in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen
|
veredelen; verfijnen
|
finish
|
opruimen; reinigen; schoonmaken; uitmesten; uitruimen
|
aankomen; afdoen; afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fiksen; finishen; garneren; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; klaren; ledigen; leegdrinken; leegeten; leeghalen; leegmaken; naar einde toewerken; opdrinken; opeten; opgebruiken; ophouden; opkrijgen; opmaken; opsmukken; perfectioneren; regelen; schotels garneren; stoppen; ten einde lopen; uitdrinken; uithalen; uitkrijgen; uitpraten; uitspelen; uitspreken; versieren; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
|
give a good cleaning
|
reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren
|
|
purify
|
in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen
|
uitwassen; wassen
|
refine
|
in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen
|
bijschaven; perfectioneren; raffineren; veredelen; verfijnen
|
remove
|
reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren
|
aanrekenen; aanwrijven; afdoen; afhandelen; afnemen; afscheiden; afstoffen; afvoeren; afzonderen; beslechten; dalen; declineren; demonteren; disloqueren; ecarteren; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; ledigen; leeghalen; leegmaken; lichten; lozen; minder worden; minderen; ontmantelen; onttakelen; ontzetten; roeren; stoffen; tanen; teruggaan; twist uit de weg ruimen; uit de macht ontzetten; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; uithalen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; verhuizen; verleggen; verminderen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervallen; vervoeren; vervreemden; verwijderen; verzetten; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegleiden; wegnemen; wegvoeren; wegwerken
|
service
|
|
van dienst zijn
|
tidy out
|
opruimen; reinigen; schoonmaken; uitmesten; uitruimen
|
|
tidy up
|
opruimen; reinigen; schoonmaken; uitmesten; uitruimen
|
bergen; opfrissen; opruimen; stalmesten; verfrissen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen
|
wash
|
reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren
|
afspoelen; omspoelen met water; uitspoelen; uitwassen; wassen
|
-
|
schoonmaken
|
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
empty
|
|
eindig; hol; ijdel; inhoudsloos; ledig; leeg; loos; nietszeggend; onbezet; ongevuld; vergankelijk; voorbijgaand; zonder inhoud
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
clean
|
|
deugdzaam; eerzaam; gewoonweg; gladweg; hygienisch; kuis; net; netjes; opgeruimd; ordelijk; proper; rein; ronduit; schoon; zedig; zindelijk; zuiver
|
clear
|
|
aanschouwelijk; af; afgedaan; afgelopen; begrijpelijk; bevattelijk; blank; bleek; blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; direct; doorschijnend; doorzichtig; duidelijk; duidelijk klinkend; fideel; flagrant; fleurig; geestig; gereed; geëindigd; helder; helderklinkend; herkenbaar; inzichtelijk; jolig; klaar; klaar als een klontje; klare; kleurig; kleurloos; kwiek; levendig; loos; lustig; monter; onbewolkt; ongekleurd; onmiskenbaar; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; over; overduidelijk; recht door zee; regelrecht; transparant; uit; uitgelaten; verhelderend; verstaanbaar; voltooid; voorbij; vrij; vrolijk; wakker; welgemoed; zo klaar als een klontje; zonder taak; zonneklaar; zonnig
|
service
|
|
dienstverlenend; dienstverlenende
|