Dutch
Detailed Translations for ruil from Dutch to English
ruil:
-
de ruil (inruil)
-
de ruil (omruil; uitwisseling; omwisseling; omruiling; ruiltransactie; ruiling)
-
de ruil
Translation Matrix for ruil:
Related Words for "ruil":
ruil form of ruilen:
-
ruilen (omruilen; wisselen; omwisselen; verwisselen)
-
ruilen (inwisselen; omwisselen; wisselen; verwisselen; verruilen; omruilen)
-
ruilen (uitwisselen; verruilen)
-
ruilen
Conjugations for ruilen:
o.t.t.
- ruil
- ruilt
- ruilt
- ruilen
- ruilen
- ruilen
o.v.t.
- ruilde
- ruilde
- ruilde
- ruilden
- ruilden
- ruilden
v.t.t.
- heb geruild
- hebt geruild
- heeft geruild
- hebben geruild
- hebben geruild
- hebben geruild
v.v.t.
- had geruild
- had geruild
- had geruild
- hadden geruild
- hadden geruild
- hadden geruild
o.t.t.t.
- zal ruilen
- zult ruilen
- zal ruilen
- zullen ruilen
- zullen ruilen
- zullen ruilen
o.v.t.t.
- zou ruilen
- zou ruilen
- zou ruilen
- zouden ruilen
- zouden ruilen
- zouden ruilen
en verder
- is geruild
- zijn geruild
diversen
- ruil!
- ruilt!
- geruild
- ruilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het ruilen