Dutch
Detailed Translations for zwelgen from Dutch to English
zwelgen:
Conjugations for zwelgen:
o.t.t.
- zwelg
- zwelgt
- zwelgt
- zwelgen
- zwelgen
- zwelgen
o.v.t.
- zwolg
- zwolg
- zwolg
- zwolgen
- zwolgen
- zwolgen
v.t.t.
- heb gezwolgen
- hebt gezwolgen
- heeft gezwolgen
- hebben gezwolgen
- hebben gezwolgen
- hebben gezwolgen
v.v.t.
- had gezwolgen
- had gezwolgen
- had gezwolgen
- hadden gezwolgen
- hadden gezwolgen
- hadden gezwolgen
o.t.t.t.
- zal zwelgen
- zult zwelgen
- zal zwelgen
- zullen zwelgen
- zullen zwelgen
- zullen zwelgen
o.v.t.t.
- zou zwelgen
- zou zwelgen
- zou zwelgen
- zouden zwelgen
- zouden zwelgen
- zouden zwelgen
diversen
- zwelg!
- zwelgt!
- gezwolgen
- zwelgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for zwelgen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
gobble | zwelgen | klokgeluidjes maken; klokken |
gormandise | brassen; schransen; slempen; vreten; zwelgen | |
gormandize | brassen; schransen; slempen; vreten; zwelgen | |
gourmandize | brassen; schransen; slempen; vreten; zwelgen | |
gulp down | binnenkrijgen; opslokken; zwelgen | doorslikken; slikken |
guzzle | zwelgen |