Summary
Dutch
Detailed Translations for aanhaal from Dutch to English
aanhalen:
-
aanhalen (citeren)
-
aanhalen (verscherpen)
Conjugations for aanhalen:
o.t.t.
- haal aan
- haalt aan
- haalt aan
- halen aan
- halen aan
- halen aan
o.v.t.
- haalde aan
- haalde aan
- haalde aan
- haalden aan
- haalden aan
- haalden aan
v.t.t.
- heb aangehaald
- hebt aangehaald
- heeft aangehaald
- hebben aangehaald
- hebben aangehaald
- hebben aangehaald
v.v.t.
- had aangehaald
- had aangehaald
- had aangehaald
- hadden aangehaald
- hadden aangehaald
- hadden aangehaald
o.t.t.t.
- zal aanhalen
- zult aanhalen
- zal aanhalen
- zullen aanhalen
- zullen aanhalen
- zullen aanhalen
o.v.t.t.
- zou aanhalen
- zou aanhalen
- zou aanhalen
- zouden aanhalen
- zouden aanhalen
- zouden aanhalen
diversen
- haal aan!
- haalt aan!
- aangehaald
- aanhalende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aanhalen (streling; liefkozing; vleien; aai; aaiing; gestreel)
-
aanhalen (liefkozing; streling; aanhaling)
Translation Matrix for aanhalen:
Wiktionary Translations for aanhalen:
aanhalen
Cross Translation:
verb
aanhalen
-
eigen of andermans woorden citeren
- aanhalen → quote
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aanhalen | → cuddle; snuggle; nuzzle | ↔ liebkosen — streicheln, zu jemanden zärtlich sein |
• aanhalen | → attract; decoy; lure; entice; induce; persuade; appeal to; draw | ↔ attirer — tirer, faire venir à soi. |
• aanhalen | → solicit; beg; implore; plead; appeal; beseech; attract; draw; allure | ↔ solliciter — inciter ou exciter à faire quelque chose. |