Dutch
Detailed Translations for aanpappen from Dutch to English
aanpappen:
-
aanpappen
Conjugations for aanpappen:
o.t.t.
- pap aan
- papt aan
- papt aan
- pappen aan
- pappen aan
- pappen aan
o.v.t.
- papte aan
- papte aan
- papte aan
- papten aan
- papten aan
- papten aan
v.t.t.
- heb aangepapt
- hebt aangepapt
- heeft aangepapt
- hebben aangepapt
- hebben aangepapt
- hebben aangepapt
v.v.t.
- had aangepapt
- had aangepapt
- had aangepapt
- hadden aangepapt
- hadden aangepapt
- hadden aangepapt
o.t.t.t.
- zal aanpappen
- zult aanpappen
- zal aanpappen
- zullen aanpappen
- zullen aanpappen
- zullen aanpappen
o.v.t.t.
- zou aanpappen
- zou aanpappen
- zou aanpappen
- zouden aanpappen
- zouden aanpappen
- zouden aanpappen
diversen
- pap aan!
- papt aan!
- aangepapt
- aanpappende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanpappen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
pal up with | aanpappen | |
pick up with | aanpappen |