Dutch

Detailed Translations for aanpast from Dutch to English

aanpassen:

aanpassen verb (pas aan, past aan, paste aan, pasten aan, aangepast)

  1. aanpassen (bijstellen)
    to adjust; to fix; to repair
    • adjust verb (adjusts, adjusted, adjusting)
    • fix verb (fixes, fixed, fixing)
    • repair verb (repairs, repaired, repairing)
  2. aanpassen (op proef aantrekken; passen)
    to try on
    • try on verb (tries on, tried on, trying on)
  3. aanpassen (geschikt maken)
    make fit for; to make for
  4. aanpassen (gewendraken; wennen; aarden)
    to get used to; to grow accustomed to; to settle down
    • get used to verb (gets used to, got used to, getting used)
    • grow accustomed to verb (grows accustomed to, grew accustomed to, growing accustomed to)
    • settle down verb (settles down, settled down, settling down)
  5. aanpassen
    customize
    – To modify or assemble hardware or software to suit the needs or preferences of the user. 1
  6. aanpassen (aanpassing)
    the customization
    – The modification of, or additions to, hardware or software to fit the needs of a specific business or customer. 1

Conjugations for aanpassen:

o.t.t.
  1. pas aan
  2. past aan
  3. past aan
  4. passen aan
  5. passen aan
  6. passen aan
o.v.t.
  1. paste aan
  2. paste aan
  3. paste aan
  4. pasten aan
  5. pasten aan
  6. pasten aan
v.t.t.
  1. heb aangepast
  2. hebt aangepast
  3. heeft aangepast
  4. hebben aangepast
  5. hebben aangepast
  6. hebben aangepast
v.v.t.
  1. had aangepast
  2. had aangepast
  3. had aangepast
  4. hadden aangepast
  5. hadden aangepast
  6. hadden aangepast
o.t.t.t.
  1. zal aanpassen
  2. zult aanpassen
  3. zal aanpassen
  4. zullen aanpassen
  5. zullen aanpassen
  6. zullen aanpassen
o.v.t.t.
  1. zou aanpassen
  2. zou aanpassen
  3. zou aanpassen
  4. zouden aanpassen
  5. zouden aanpassen
  6. zouden aanpassen
diversen
  1. pas aan!
  2. past aan!
  3. aangepast
  4. aanpassende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanpassen

  1. aanpassen (aankunnen)
    to fit
    • fit verb (fits, fitted, fitting)

Translation Matrix for aanpassen:

NounRelated TranslationsOther Translations
customization aanpassen; aanpassing
fit convulsie; driftbui; fit; kramp; pasvorm; samentrekking; stuip; stuiptrekking; woedeaanval
fix impasse
repair herbouwing; herstel; herstelling; herstellingswerk; reparatie; reparatiewerk; restauratie; restauratiewerk
VerbRelated TranslationsOther Translations
adjust aanpassen; bijstellen afstellen; afstemmen; bijstellen; bijsturen; ding rechtzetten; instellen; regelen; zich aanpassen; zich schikken; zich voegen; zich voegen naar
customize aanpassen
fit aankunnen; aanpassen aanbrengen; aanleggen; aanproberen; bijpassen; installeren; kloppen met; monteren en aansluiten; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; passen; plaatsen; proberen; stroken; stroken met
fix aanpassen; bijstellen aan een touw vastleggen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanhechten; afdoen; afstellen; afstemmen; bevestigen; bijstellen; fiksen; fixeren; flikken; goedmaken; hechten; herstellen; iets regelen; in orde maken; klaarspelen; klaren; knopen; maken; onuitwisbaar maken; rechtstrijken; rechtzetten; regelen; repareren; schikken; strikken; vastknopen; vastleggen; verhelpen; voor elkaar krijgen
get used to aanpassen; aarden; gewendraken; wennen aanwennen; eigenmaken; gewend raken; gewennen; leren
grow accustomed to aanpassen; aarden; gewendraken; wennen
make fit for aanpassen; geschikt maken
make for aanpassen; geschikt maken aanhouden op; aansturen op; aflopen; afstevenen op; afstomen op; afvaren op; bedoelen; beogen; koers zetten naar; stevenen; ten doel hebben; vervoegen; zich begeven naar
repair aanpassen; bijstellen fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren; vernieuwen; verstellen
settle down aanpassen; aarden; gewendraken; wennen gaan zitten; gewend raken; inburgeren; plaatsnemen; zich neerzetten
try on aanpassen; op proef aantrekken; passen aanproberen; passen; proberen
- conformeren
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
fit adequaat; arbeidsgeschikt; bekwaam; blakend; capabel; competent; fit; gepast; geschikt; getraind; gezond; in staat te werken; juist; passend; valide

Synonyms for "aanpassen":


Related Definitions for "aanpassen":

  1. het ergens geschikt voor maken2
    • dit gebouw is aangepast voor invaliden2
  2. iets aantrekken om te proberen2
    • je moet deze rok even aanpassen om te zien of de maat goed is2
  3. je gedragen naar de omstandigheden2
    • in een nieuwe situatie past zij zich gemakkelijk aan2

Wiktionary Translations for aanpassen:

aanpassen
verb
  1. aansluiten, voegen naar, bruikbaar maken
  2. aantrekken om te passen
    • aanpassenfit
aanpassen
verb
  1. act submissively
  2. change a document so it will fit onto a different type of page
  3. to tailor
  4. to make something into something different
  5. To make suitable
  6. to make better
  7. to improve or rectify
  8. to modify
  9. To fit by alteration
  10. to adapt to fit
  11. to adjust
  12. restrict something to particular need

Cross Translation:
FromToVia
aanpassen accommodate; adapt; adjust accommoderdonner, procurer de la commodité.
aanpassen adapt ajusteraccommoder une chose, en sorte qu’elle s’adapter à une autre.
aanpassen attempt; test; try; pilot; prove; sample; assay essayer — Traductions à trier suivant le sens