Dutch
Detailed Translations for aanrukken from Dutch to English
aanrukken:
-
aanrukken
Conjugations for aanrukken:
o.t.t.
- ruk aan
- rukt aan
- rukt aan
- rukken aan
- rukken aan
- rukken aan
o.v.t.
- rukte aan
- rukte aan
- rukte aan
- rukten aan
- rukten aan
- rukten aan
v.t.t.
- heb aangerukt
- hebt aangerukt
- heeft aangerukt
- hebben aangerukt
- hebben aangerukt
- hebben aangerukt
v.v.t.
- had aangerukt
- had aangerukt
- had aangerukt
- hadden aangerukt
- hadden aangerukt
- hadden aangerukt
o.t.t.t.
- zal aanrukken
- zult aanrukken
- zal aanrukken
- zullen aanrukken
- zullen aanrukken
- zullen aanrukken
o.v.t.t.
- zou aanrukken
- zou aanrukken
- zou aanrukken
- zouden aanrukken
- zouden aanrukken
- zouden aanrukken
diversen
- ruk aan!
- rukt aan!
- aangerukt
- aanrukkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanrukken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
order | aanwijzing; bestelling; bevel; bevelschrift; bezorging; commando; consigne; decoratie; dienstorder; dwangbevel; ereteken; gebod; instructie; lastbrief; lintje; mandaat; onderscheiding; onderscheidingsteken; opdracht; orde; order; overhandiging; regelmaat; ridderorde; taak; voorschrift; z-volgorde | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
call for | aanrukken | |
order | aanrukken | aanvoeren; afkondigen; bestellen; bevel voeren over; bevelen; catalogiseren; classificeren; commanderen; decreteren; dicteren; een brief dicteren; gebieden; gelasten; gezaghebben; heersen; ingeven; leiden; leidinggeven; macht uitoefenen; opdragen; ordenen; orderen; organiseren; overheersen; rangordenen; rangschikken; regelen; regeren; schikken; uitvaardigen; verordenen; verordonneren; voorschrijven |
External Machine Translations: