Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. aanwassen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanwassen from Dutch to English

aanwassen:

aanwassen verb (was aan, wast aan, waste aan, wasten aan, aangewassen)

  1. aanwassen (toenemen; groeien; stijgen; )
    to increase; to rise; to expand; to grow; to extend; to ascent; to arise; to add to
    • increase verb (increases, increased, increasing)
    • rise verb (rises, rose, rising)
    • expand verb (expands, expanded, expanding)
    • grow verb (grows, grew, growing)
    • extend verb (extends, extended, extending)
    • ascent verb (ascents, ascented, ascenting)
    • arise verb (arises, arised, arising)
    • add to verb (adds to, added to, adding to)
  2. aanwassen (omhoogstijgen; stijgen; rijzen; omhoog rijzen; omhoog komen)
    to rise; to grow; to come up
    • rise verb (rises, rose, rising)
    • grow verb (grows, grew, growing)
    • come up verb (comes up, came up, coming up)

Conjugations for aanwassen:

o.t.t.
  1. was aan
  2. wast aan
  3. wast aan
  4. wassen aan
  5. wassen aan
  6. wassen aan
o.v.t.
  1. waste aan
  2. waste aan
  3. waste aan
  4. wasten aan
  5. wasten aan
  6. wasten aan
v.t.t.
  1. ben aangewassen
  2. bent aangewassen
  3. is aangewassen
  4. zijn aangewassen
  5. zijn aangewassen
  6. zijn aangewassen
v.v.t.
  1. was aangewassen
  2. was aangewassen
  3. was aangewassen
  4. waren aangewassen
  5. waren aangewassen
  6. waren aangewassen
o.t.t.t.
  1. zal aanwassen
  2. zult aanwassen
  3. zal aanwassen
  4. zullen aanwassen
  5. zullen aanwassen
  6. zullen aanwassen
o.v.t.t.
  1. zou aanwassen
  2. zou aanwassen
  3. zou aanwassen
  4. zouden aanwassen
  5. zouden aanwassen
  6. zouden aanwassen
diversen
  1. was aan!
  2. wast aan!
  3. aangewassen
  4. aanwassende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanwassen [het ~] noun

  1. het aanwassen
    the rising

Translation Matrix for aanwassen:

NounRelated TranslationsOther Translations
ascent beklimming; bestijging; klim; klimmen; omhoogkomen; ontwikkelingsgang; opklimmen; opstijgen; progressie; stijgen; stijging; toename; verloop; voortgang; vooruitgang; vordering
grow bloesem
increase aangroei; aangroeiing; aanvulling; aanwas; aanwinst; expansie; groei; groter worden; het groter worden; klimmen; omhoogkomen; ontwikkelingsgang; opstijgen; progressie; stijgen; stijging; toename; toename voorraad; toeneming; uitbreiding; uitzetten; uitzetting; vergroting; verhoging; verloop; vermedevuldigen; vermeerdering; vermenigvuldiging; versterking; verveelvoudiging; voortgang; vooruitgang; vordering; wijd worden
rise aangroei; aangroeiing; aanwas; aanwinst; bult; expansie; groei; groter worden; heuvel; klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging; toename; toeneming; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking; vooruitgang; vordering
rising aanwassen aangroei; aanwas; aanzwellen; klimmen; omhoog komen; omhoogkomen; opstijgen; rijzing; stijgen; stijging; uitdijen; uitdijing; verrijzing; wassen; zwellen
VerbRelated TranslationsOther Translations
add to aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen
arise aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen gaan staan; gebeuren; geschieden; omhoogrijzen; ontspinnen; opdagen; opduiken; opkomen; oprijzen; opstaan; plaats hebben; plaats vinden; rijzen; verschijnen
ascent aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen gaan staan; omhoogrijzen; opstaan; rijzen
come up aanwassen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen bovenkomen; kiemen; komen; omhoogkomen; ontkiemen; uit de kiem te voorschijn komen
expand aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanbouwen; aangroeien; bijbouwen; breed uitmeten; dik worden; expanderen; openen; opzwellen; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitweiden; uitzwellen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden; zich vermeerderen
extend aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanbouwen; aangeven; aanreiken; afgeven; bijbouwen; expanderen; geven; openen; overgeven; overhandigen; strekken; talrijker maken; toesteken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden
grow aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; vermeerderen gedijen; groeien; groot worden; hoger worden; omhoogkomen; opgroeien; opstijgen; opvliegen; tieren; uitdijen; uitzwellen; volgroeien; volwassen worden; wassen
increase aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aangroeien; hoger worden; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen; volgroeien; volwassen worden; zich vermeerderen
rise aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; vermeerderen bevorderd worden; de hoogte ingaan; gaan staan; groeien; groot worden; hoger worden; hogerop komen; in de lucht omhoogstijgen; naar boven gaan; omhooggaan; omhoogkomen; omhoogrijzen; opborrelen; opgroeien; opstaan; opstijgen; opvliegen; opwellen; rijzen; stijgen; uitrijzen; uittorenen; verheffen; zich opwerken
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
rising klimmend; omhooggaand; oplopend; oprijzend; rijzend; stijgend; toenemend; verheffend

Wiktionary Translations for aanwassen:

aanwassen
verb
  1. toenemen, aangroeien
aanwassen
noun
  1. process of growing

Cross Translation:
FromToVia
aanwassen augment; grow; rise; heighten; raise; amplify; accrue; enlarge; aggrandize; magnify; step up; wax augmenterrendre une quantité plus grande.
aanwassen grow up; grow; accrue; wax; mount; aggrandize grandir — intransitif|fr devenir plus grand.