Dutch
Detailed Translations for afpoeieren from Dutch to English
afpoeieren:
-
afpoeieren
Conjugations for afpoeieren:
o.t.t.
- poeier af
- poeiert af
- poeiert af
- poeieren af
- poeieren af
- poeieren af
o.v.t.
- poeierde af
- poeierde af
- poeierde af
- poeierden af
- poeierden af
- poeierden af
v.t.t.
- heb afgepoeierd
- hebt afgepoeierd
- heeft afgepoeierd
- hebben afgepoeierd
- hebben afgepoeierd
- hebben afgepoeierd
v.v.t.
- had afgepoeierd
- had afgepoeierd
- had afgepoeierd
- hadden afgepoeierd
- hadden afgepoeierd
- hadden afgepoeierd
o.t.t.t.
- zal afpoeieren
- zult afpoeieren
- zal afpoeieren
- zullen afpoeieren
- zullen afpoeieren
- zullen afpoeieren
o.v.t.t.
- zou afpoeieren
- zou afpoeieren
- zou afpoeieren
- zouden afpoeieren
- zouden afpoeieren
- zouden afpoeieren
diversen
- poeier af!
- poeiert af!
- afgepoeierd
- afpoeierende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afpoeieren
Translation Matrix for afpoeieren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
brushing off | afpoeieren | |
putting off | afpoeieren | afhouden; beletten; weerhouden |
Verb | Related Translations | Other Translations |
brush off | afpoeieren | bruuskeren; onheus bejegenen |