Summary
Dutch
Detailed Translations for afrol from Dutch to English
afrollen:
Conjugations for afrollen:
o.t.t.
- rol af
- rolt af
- rolt af
- rollen af
- rollen af
- rollen af
o.v.t.
- rolde af
- rolde af
- rolde af
- rolden af
- rolden af
- rolden af
v.t.t.
- heb afgerold
- hebt afgerold
- heeft afgerold
- hebben afgerold
- hebben afgerold
- hebben afgerold
v.v.t.
- had afgerold
- had afgerold
- had afgerold
- hadden afgerold
- hadden afgerold
- hadden afgerold
o.t.t.t.
- zal afrollen
- zult afrollen
- zal afrollen
- zullen afrollen
- zullen afrollen
- zullen afrollen
o.v.t.t.
- zou afrollen
- zou afrollen
- zou afrollen
- zouden afrollen
- zouden afrollen
- zouden afrollen
diversen
- rol af!
- rolt af!
- afgerold
- afrollende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afrollen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
unroll | uitrollen | |
unrolling | afrollen; afwinden; ontrollen | |
unwinding | afrollen; afwinden; ontrollen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
unfold | afrollen; ontrollen; uitrollen | ontplooien; ontvouwen; ontwikkelen; openklappen; openspreiden; openvouwen; tot ontwikkeling brengen; uiteenvouwen; uitklappen; uitslaan; uitsmeren; uitspreiden; uitvouwen |
unfurl | afrollen; ontrollen; uitrollen | |
unroll | afrollen; ontrollen; uitrollen | |
unwind | afrollen; ontrollen; uitrollen | afwinden |