Dutch
Detailed Translations for afrot from Dutch to English
afrotten:
-
afrotten
-
afrotten
Conjugations for afrotten:
o.t.t.
- rot af
- rott af
- rott af
- rotten af
- rotten af
- rotten af
o.v.t.
- rotte af
- rotte af
- rotte af
- rotten af
- rotten af
- rotten af
v.t.t.
- ben afgerot
- bent afgerot
- is afgerot
- zijn afgerot
- zijn afgerot
- zijn afgerot
v.v.t.
- was afgerot
- was afgerot
- was afgerot
- waren afgerot
- waren afgerot
- waren afgerot
o.t.t.t.
- zal afrotten
- zult afrotten
- zal afrotten
- zullen afrotten
- zullen afrotten
- zullen afrotten
o.v.t.t.
- zou afrotten
- zou afrotten
- zou afrotten
- zouden afrotten
- zouden afrotten
- zouden afrotten
diversen
- rot af!
- rot af!
- afgerot
- afrottende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze