Dutch
Detailed Translations for afwinden from Dutch to English
afwinden:
-
afwinden
Conjugations for afwinden:
o.t.t.
- wind af
- windt af
- windt af
- winden af
- winden af
- winden af
o.v.t.
- wond af
- wond af
- wond af
- wonden af
- wonden af
- wonden af
v.t.t.
- heb afgewonden
- hebt afgewonden
- heeft afgewonden
- hebben afgewonden
- hebben afgewonden
- hebben afgewonden
v.v.t.
- had afgewonden
- had afgewonden
- had afgewonden
- hadden afgewonden
- hadden afgewonden
- hadden afgewonden
o.t.t.t.
- zal afwinden
- zult afwinden
- zal afwinden
- zullen afwinden
- zullen afwinden
- zullen afwinden
o.v.t.t.
- zou afwinden
- zou afwinden
- zou afwinden
- zouden afwinden
- zouden afwinden
- zouden afwinden
diversen
- wind af!
- windt af!
- afgewonden
- afwindende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afwinden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
unrolling | afrollen; afwinden; ontrollen | |
unwinding | afrollen; afwinden; ontrollen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
unwind | afwinden | afrollen; ontrollen; uitrollen |
External Machine Translations: