Dutch
Detailed Translations for amputeren from Dutch to English
amputeren:
-
amputeren (afzetten)
Conjugations for amputeren:
o.t.t.
- amputeer
- amputeert
- amputeert
- amputeren
- amputeren
- amputeren
o.v.t.
- amputeerde
- amputeerde
- amputeerde
- amputeerden
- amputeerden
- amputeerden
v.t.t.
- heb geamputeerd
- hebt geamputeerd
- heeft geamputeerd
- hebben geamputeerd
- hebben geamputeerd
- hebben geamputeerd
v.v.t.
- had geamputeerd
- had geamputeerd
- had geamputeerd
- hadden geamputeerd
- hadden geamputeerd
- hadden geamputeerd
o.t.t.t.
- zal amputeren
- zult amputeren
- zal amputeren
- zullen amputeren
- zullen amputeren
- zullen amputeren
o.v.t.t.
- zou amputeren
- zou amputeren
- zou amputeren
- zouden amputeren
- zouden amputeren
- zouden amputeren
diversen
- amputeer!
- amputeert!
- geamputeerd
- amputerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for amputeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
amputating | afzetten; amputatie; amputeren; wegnemen | verwijderen; wegnemen |
amputation | afzetten; amputatie; amputeren; wegnemen | |
removing | afzetten; amputatie; amputeren; wegnemen | elimineren; uitnemen; verwijderen; wegnemen; wegwerken |
taking | afzetten; amputatie; amputeren; wegnemen | arresteren; bemachtiging; grijpen; inneming |
Verb | Related Translations | Other Translations |
amputate | afzetten; amputeren | |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
taking | charmant; genegenheid opwekkend; innemend; minzaam |
External Machine Translations: