Dutch
Detailed Translations for beklemmen from Dutch to English
beklemmen:
-
beklemmen (benauwen)
Conjugations for beklemmen:
o.t.t.
- beklem
- beklemt
- beklemt
- beklemmen
- beklemmen
- beklemmen
o.v.t.
- beklemde
- beklemde
- beklemde
- beklemden
- beklemden
- beklemden
v.t.t.
- heb beklemd
- hebt beklemd
- heeft beklemd
- hebben beklemd
- hebben beklemd
- hebben beklemd
v.v.t.
- had beklemd
- had beklemd
- had beklemd
- hadden beklemd
- hadden beklemd
- hadden beklemd
o.t.t.t.
- zal beklemmen
- zult beklemmen
- zal beklemmen
- zullen beklemmen
- zullen beklemmen
- zullen beklemmen
o.v.t.t.
- zou beklemmen
- zou beklemmen
- zou beklemmen
- zouden beklemmen
- zouden beklemmen
- zouden beklemmen
diversen
- beklem!
- beklemt!
- beklemd
- beklemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for beklemmen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
gag | canard; grap; grol; kwinkslag; scherts | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
gag | beklemmen; benauwen | knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen |
oppress | beklemmen; benauwen | beangstigen; benauwen; knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen; verdrukken |
truss up | beklemmen; benauwen |
Wiktionary Translations for beklemmen:
beklemmen
Cross Translation:
verb
beklemmen
-
een bedrukt gevoel geven
- beklemmen → oppress
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• beklemmen | → oppress; weigh upon | ↔ beklemmen — (transitiv), von etwas: jemanden körperlich oder seelisch beengen, bedrücken |
• beklemmen | → obsess | ↔ obséder — importuner, excéder quelqu’un par ses assiduités, par ses démarches. |