Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. bekwamen:
  2. bekomen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bekwamen from Dutch to English

bekwamen:

bekwamen verb (bekwaam, bekwaamt, bekwaamde, bekwaamden, bekwaamd)

  1. bekwamen (trainen; oefenen; harden; coachen)
    to practise; to train; to lead up; to practice
    • practise verb, British (practises, practised, practising)
    • train verb (trains, trained, training)
    • lead up verb (leads up, led up, leading up)
    • practice verb, American (practices, practiced, practicing)
    to tutor
    – be a tutor to someone; give individual instruction 1
    • tutor verb (tutors, tutored, tutoring)
      • She tutored me in Spanish1

Conjugations for bekwamen:

o.t.t.
  1. bekwaam
  2. bekwaamt
  3. bekwaamt
  4. bekwamen
  5. bekwamen
  6. bekwamen
o.v.t.
  1. bekwaamde
  2. bekwaamde
  3. bekwaamde
  4. bekwaamden
  5. bekwaamden
  6. bekwaamden
v.t.t.
  1. heb bekwaamd
  2. hebt bekwaamd
  3. heeft bekwaamd
  4. hebben bekwaamd
  5. hebben bekwaamd
  6. hebben bekwaamd
v.v.t.
  1. had bekwaamd
  2. had bekwaamd
  3. had bekwaamd
  4. hadden bekwaamd
  5. hadden bekwaamd
  6. hadden bekwaamd
o.t.t.t.
  1. zal bekwamen
  2. zult bekwamen
  3. zal bekwamen
  4. zullen bekwamen
  5. zullen bekwamen
  6. zullen bekwamen
o.v.t.t.
  1. zou bekwamen
  2. zou bekwamen
  3. zou bekwamen
  4. zouden bekwamen
  5. zouden bekwamen
  6. zouden bekwamen
diversen
  1. bekwaam!
  2. bekwaamt!
  3. bekwaamd
  4. bekwamend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bekwamen [znw.] noun

  1. bekwamen (studeren; leren; blokken)
    the studying; the learning

Translation Matrix for bekwamen:

NounRelated TranslationsOther Translations
learning bekwamen; blokken; leren; studeren aanleren; geleerdheid; verwerving van kennis
practice aanwenden; aanwending; dokteren; ervaring; gebruik; oefening; oplappen; praktijk; routine; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
practise aanwenden; aanwending; dokteren; ervaring; gebruik; oefening; oplappen; praktijk; routine; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
studying bekwamen; blokken; leren; studeren bestudering
train karavaan; sleep; spoortrein; trein; treinstel
tutor begeleider; curator; docent; instructeur; leerkracht; leermeester; leraar; meester; mentor; oefenmeester; onderwijzer; opleider; opleidster; opvoeder; pedant; schoolmeester; voogd
VerbRelated TranslationsOther Translations
lead up bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen omhoogleiden; omhoogvoeren; opleiden; scholen
practice bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen aangrijpen; aanwenden; benutten; beoefenen; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
practise bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen aangrijpen; aanwenden; benutten; beoefenen; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
studying leren; onderwijzen
train bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen africhten; bijbrengen; blokken; dier africhten; doceren; dresseren; inlichten; leren; oefenen; onderrichten; onderwijzen; ontwikkelen; opleiden; repeteren; scholen; studeren; trainen; voorlichten
tutor bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen bijleren; oefenen; ontwikkelen; opleiden; scholen; trainen

bekomen:

bekomen verb (bekom, bekomt, bekwam, bekwamen, bekomen)

  1. bekomen (zich hervinden)
    to recover; to get over; to revive
    • recover verb (recovers, recovered, recovering)
    • get over verb (gets over, got over, getting over)
    • revive verb (revives, revived, reviving)
  2. bekomen (op zijn verhaal komen)
    to heave a sigh of relief; to breathe again

Conjugations for bekomen:

o.t.t.
  1. bekom
  2. bekomt
  3. bekomt
  4. bekomen
  5. bekomen
  6. bekomen
o.v.t.
  1. bekwam
  2. bekwam
  3. bekwam
  4. bekwamen
  5. bekwamen
  6. bekwamen
v.t.t.
  1. ben bekomen
  2. bent bekomen
  3. is bekomen
  4. zijn bekomen
  5. zijn bekomen
  6. zijn bekomen
v.v.t.
  1. was bekomen
  2. was bekomen
  3. was bekomen
  4. waren bekomen
  5. waren bekomen
  6. waren bekomen
o.t.t.t.
  1. zal bekomen
  2. zult bekomen
  3. zal bekomen
  4. zullen bekomen
  5. zullen bekomen
  6. zullen bekomen
o.v.t.t.
  1. zou bekomen
  2. zou bekomen
  3. zou bekomen
  4. zouden bekomen
  5. zouden bekomen
  6. zouden bekomen
diversen
  1. bekom!
  2. bekomt!
  3. bekomen
  4. bekomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bekomen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
breathe again bekomen; op zijn verhaal komen verademen
get over bekomen; zich hervinden
heave a sigh of relief bekomen; op zijn verhaal komen herademen; opgelucht ademhalen; verademen
recover bekomen; zich hervinden activeren; beteren; genezen; gezond worden; helen; herstellen; herwinnen; opleven; opwekken; reanimeren; terugwinnen; tot leven wekken; verlevendigen
revive bekomen; zich hervinden activeren; herleven; opfrissen; opleven; opwekken; reanimeren; tot leven wekken; verfrissen; verkwikken; verlevendigen; weer krachtig worden

Wiktionary Translations for bekomen:

bekomen
verb
  1. in eigendom krijgen
bekomen
verb
  1. acquire
  2. to pursue and obtain; to acquire by seeking; to gain, obtain or acquire

Cross Translation:
FromToVia
bekomen get; receive; be given bekommen — (transitiv) wie viel ist zu zahlen, was wird gewünscht?
bekomen get; receive; be given bekommen — (transitiv) sich einer Person oder Sache bemächtigen
bekomen get; receive; be given bekommen — (transitiv) etwas empfangen, etwas erhalten, etwas erlangen, etwas (oder einen Zustand) erreichen