Summary
Dutch to English: more detail...
- belonen:
-
Wiktionary:
- belonen → reward
- belonen → reward, recompense
Dutch
Detailed Translations for belonen from Dutch to English
belonen:
-
belonen (honoreren; betalen; bezoldigen; salariëren)
Conjugations for belonen:
o.t.t.
- beloon
- beloont
- beloont
- belonen
- belonen
- belonen
o.v.t.
- beloonde
- beloonde
- beloonde
- beloonden
- beloonden
- beloonden
v.t.t.
- heb beloond
- hebt beloond
- heeft beloond
- hebben beloond
- hebben beloond
- hebben beloond
v.v.t.
- had beloond
- had beloond
- had beloond
- hadden beloond
- hadden beloond
- hadden beloond
o.t.t.t.
- zal belonen
- zult belonen
- zal belonen
- zullen belonen
- zullen belonen
- zullen belonen
o.v.t.t.
- zou belonen
- zou belonen
- zou belonen
- zouden belonen
- zouden belonen
- zouden belonen
diversen
- beloon!
- beloont!
- beloond
- belonend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for belonen:
Wiktionary Translations for belonen:
belonen
Cross Translation:
verb
belonen
-
een prestatie of goede daad met geld of anderszins erkennen
- belonen → reward
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• belonen | → reward | ↔ belohnen — jemandem für eine gute Handlung etwas geben, das er haben möchte |
• belonen | → reward; recompense | ↔ récompenser — donner une récompense, faire du bien à quelqu’un en reconnaissance de quelque service, ou en faveur de quelque bonne action. |