Dutch
Detailed Translations for betimmer from Dutch to English
betimmeren:
-
betimmeren
Conjugations for betimmeren:
o.t.t.
- betimmer
- betimmert
- betimmert
- betimmeren
- betimmeren
- betimmeren
o.v.t.
- betimmerde
- betimmerde
- betimmerde
- betimmerden
- betimmerden
- betimmerden
v.t.t.
- heb betimmerd
- hebt betimmerd
- heeft betimmerd
- hebben betimmerd
- hebben betimmerd
- hebben betimmerd
v.v.t.
- had betimmerd
- had betimmerd
- had betimmerd
- hadden betimmerd
- hadden betimmerd
- hadden betimmerd
o.t.t.t.
- zal betimmeren
- zult betimmeren
- zal betimmeren
- zullen betimmeren
- zullen betimmeren
- zullen betimmeren
o.v.t.t.
- zou betimmeren
- zou betimmeren
- zou betimmeren
- zouden betimmeren
- zouden betimmeren
- zouden betimmeren
diversen
- betimmer!
- betimmert!
- betimmerd
- betimmerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for betimmeren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
wainscot | betimmeren |