Dutch
Detailed Translations for bezoek from Dutch to English
bezoek:
Translation Matrix for bezoek:
Noun | Related Translations | Other Translations |
visitors | aanloop; bezoek; visite | bezoekers; klanten |
Related Words for "bezoek":
Synonyms for "bezoek":
Related Definitions for "bezoek":
Wiktionary Translations for bezoek:
bezoek
bezoek
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bezoek | → visit; stay; call; attendance | ↔ Besuch — vorübergehendes Aufsuchen des Aufenthaltsorts einer Person, vorübergehendes Aufsuchen eines Gebäudes oder einer Institution auf eigene Initiative |
• bezoek | → guest; visitor | ↔ Besuch — Person oder Personen, die [1] tätigen |
• bezoek | → tour; visit; call | ↔ visite — Action d’aller voir quelqu’un par civilité ou par devoir. (Sens général). |
bezoeken:
-
bezoeken (op bezoek komen; langskomen; voorbijkomen; opzoeken; inlopen; aankomen)
-
bezoeken (op visite gaan; langskomen; voorbijkomen; iemand opzoeken; langsgaan; aankomen)
Conjugations for bezoeken:
o.t.t.
- bezoek
- bezoekt
- bezoekt
- bezoeken
- bezoeken
- bezoeken
o.v.t.
- bezocht
- bezocht
- bezocht
- bezochten
- bezochten
- bezochten
v.t.t.
- heb bezocht
- hebt bezocht
- heeft bezocht
- hebben bezocht
- hebben bezocht
- hebben bezocht
v.v.t.
- had bezocht
- had bezocht
- had bezocht
- hadden bezocht
- hadden bezocht
- hadden bezocht
o.t.t.t.
- zal bezoeken
- zult bezoeken
- zal bezoeken
- zullen bezoeken
- zullen bezoeken
- zullen bezoeken
o.v.t.t.
- zou bezoeken
- zou bezoeken
- zou bezoeken
- zouden bezoeken
- zouden bezoeken
- zouden bezoeken
diversen
- bezoek!
- bezoekt!
- bezocht
- bezoekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bezoeken:
Synonyms for "bezoeken":
Related Definitions for "bezoeken":
Wiktionary Translations for bezoeken:
bezoeken
Cross Translation:
verb
bezoeken
-
bij iemand langsgaan of langskomen
- bezoeken → visit
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bezoeken | → visit | ↔ besuchen — jemanden aufsuchen, um mit ihm eine Weile zusammen sein zu können |
• bezoeken | → frequent; attend; interact; interrelate | ↔ fréquenter — aller souvent dans un lieu. |
• bezoeken | → haunt | ↔ hanter — fréquenter quelqu’un que l'on suppose de mauvaise influence ou sur laquelle on exerce une mauvaise influence. — note On dit aussi intransitivement. |
• bezoeken | → visit; attend; call on; see | ↔ visiter — désuet|fr aller voir quelqu’un chez lui sans séjourner. |