Dutch

Detailed Translations for bijleg from Dutch to English

bijleggen:

bijleggen verb (leg bij, legt bij, legde bij, legden bij, bijgelegd)

  1. bijleggen (ruzie afsluiten; goedmaken)
    to reconcile; to settle
    • reconcile verb (reconciles, reconciled, reconciling)
    • settle verb (settles, settled, settling)
  2. bijleggen (meebetalen)
    to contribute; to pay; share in the costs; to make up
  3. bijleggen (bijbetalen)
  4. bijleggen (extra betalen; geld toe leggen)

Conjugations for bijleggen:

o.t.t.
  1. leg bij
  2. legt bij
  3. legt bij
  4. leggen bij
  5. leggen bij
  6. leggen bij
o.v.t.
  1. legde bij
  2. legde bij
  3. legde bij
  4. legden bij
  5. legden bij
  6. legden bij
v.t.t.
  1. heb bijgelegd
  2. hebt bijgelegd
  3. heeft bijgelegd
  4. hebben bijgelegd
  5. hebben bijgelegd
  6. hebben bijgelegd
v.v.t.
  1. had bijgelegd
  2. had bijgelegd
  3. had bijgelegd
  4. hadden bijgelegd
  5. hadden bijgelegd
  6. hadden bijgelegd
o.t.t.t.
  1. zal bijleggen
  2. zult bijleggen
  3. zal bijleggen
  4. zullen bijleggen
  5. zullen bijleggen
  6. zullen bijleggen
o.v.t.t.
  1. zou bijleggen
  2. zou bijleggen
  3. zou bijleggen
  4. zouden bijleggen
  5. zouden bijleggen
  6. zouden bijleggen
diversen
  1. leg bij!
  2. legt bij!
  3. bijgelegd
  4. bijleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bijleggen:

NounRelated TranslationsOther Translations
pay arbeidsloon; bezoldiging; gage; honorarium; inkomen; inkomen uit onderneming; loon; loonzakje; salaris; salariëring; soldij; traktement; verdienste; wedde
VerbRelated TranslationsOther Translations
contribute bijleggen; meebetalen bijdragen; insturen; inzenden
contribute more bijleggen; extra betalen; geld toe leggen
make up bijleggen; meebetalen bedenken; bijspijkeren; fantaseren; goed gaan; goedmaken; grimeren; het goed maken; inhalen; make-up aanbrengen; opmaken; opsmukken; optutten; ruzie bijleggen; schikken; schminken; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorjokken; voorliegen; voorwenden
pay bijleggen; meebetalen afrekenen; bekostigen; belonen; besteden; betalen; bezoldigen; dokken; honoreren; lonen; salariëren; spenderen; uitbetalen; uitgeven; vereffenen; verrekenen; voldoen
pay an additional charge bijbetalen; bijleggen
pay extra bijbetalen; bijleggen; extra betalen; geld toe leggen erop toeleggen
pay in bijleggen; extra betalen; geld toe leggen
reconcile bijleggen; goedmaken; ruzie afsluiten; schikken; verzoenen afstemmen; overeenbrengen; verbroederen
settle bijleggen; goedmaken; ruzie afsluiten; schikken; verzoenen aanzuiveren; afdoen; afhandelen; beslechten; betalen; bezinken; effenen; egaliseren; genoegdoen; koloniseren; nabetalen; neerstrijken; plaatsnemen; regelen; rekening betalen; ruzie bijleggen; schikken; settelen; twist uit de weg ruimen; vereffenen; verrekenen; vestigen; voldoen; zich nestelen; zich vestigen
settle the difference bijleggen; extra betalen; geld toe leggen
share in the costs bijleggen; meebetalen

Wiktionary Translations for bijleggen:

bijleggen
verb
  1. toevoegen
  2. meningsverschil of ruzie oplossen.