Dutch
Detailed Translations for buitelend from Dutch to English
buitelen:
-
buitelen (duikelen)
Conjugations for buitelen:
o.t.t.
- buitel
- buitelt
- buitelt
- buitelen
- buitelen
- buitelen
o.v.t.
- buitelde
- buitelde
- buitelde
- buitelden
- buitelden
- buitelden
v.t.t.
- ben gebuiteld
- bent gebuiteld
- is gebuiteld
- zijn gebuiteld
- zijn gebuiteld
- zijn gebuiteld
v.v.t.
- was gebuiteld
- was gebuiteld
- was gebuiteld
- waren gebuiteld
- waren gebuiteld
- waren gebuiteld
o.t.t.t.
- zal buitelen
- zult buitelen
- zal buitelen
- zullen buitelen
- zullen buitelen
- zullen buitelen
o.v.t.t.
- zou buitelen
- zou buitelen
- zou buitelen
- zouden buitelen
- zouden buitelen
- zouden buitelen
diversen
- buitel!
- buitelt!
- gebuiteld
- buitelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for buitelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
somersault | koprol; salto; salto-mortale | |
tumble | buiteling; tuimelen; tuimeling; vallen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
somersault | buitelen; duikelen | kopjeduikelen |
tumble | buitelen; duikelen | flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; sodemieteren; tuimelen; vallen; zakken |