Dutch
Detailed Translations for chargeren from Dutch to English
chargeren:
-
chargeren (overdrijven)
Conjugations for chargeren:
o.t.t.
- chargeer
- chargeert
- chargeert
- chargeren
- chargeren
- chargeren
o.v.t.
- chargeerde
- chargeerde
- chargeerde
- chargeerden
- chargeerden
- chargeerden
v.t.t.
- heb gechargeerd
- hebt gechargeerd
- heeft gechargeerd
- hebben gechargeerd
- hebben gechargeerd
- hebben gechargeerd
v.v.t.
- had gechargeerd
- had gechargeerd
- had gechargeerd
- hadden gechargeerd
- hadden gechargeerd
- hadden gechargeerd
o.t.t.t.
- zal chargeren
- zult chargeren
- zal chargeren
- zullen chargeren
- zullen chargeren
- zullen chargeren
o.v.t.t.
- zou chargeren
- zou chargeren
- zou chargeren
- zouden chargeren
- zouden chargeren
- zouden chargeren
en verder
- is gechargeerd
- zijn gechargeerd
diversen
- chargeer!
- chargeert!
- gechargeerd
- chargerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for chargeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
charge | aanklacht; beschuldiging; electrische lading; lading; proces verbaal; rapport; tenlastelegging; toeslag; verklaring | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
charge | chargeren; overdrijven | aanklagen; beschuldigen; betichten; bevelen; casseren; commanderen; decreteren; dicteren; factureren; gebieden; gelasten; in rekening brengen; incrimineren; opdragen; ten laste leggen; tenlaste leggen; verdacht maken; verdenken; verordenen; verordonneren; voorschrijven |
over-act | chargeren; overdrijven |