Summary
Dutch
Detailed Translations for declareer from Dutch to English
declareren:
-
declareren (aangeven)
Conjugations for declareren:
o.t.t.
- declareer
- declareert
- declareert
- declareren
- declareren
- declareren
o.v.t.
- declareerde
- declareerde
- declareerde
- declareerden
- declareerden
- declareerden
v.t.t.
- heb gedeclareerd
- hebt gedeclareerd
- heeft gedeclareerd
- hebben gedeclareerd
- hebben gedeclareerd
- hebben gedeclareerd
v.v.t.
- had gedeclareerd
- had gedeclareerd
- had gedeclareerd
- hadden gedeclareerd
- hadden gedeclareerd
- hadden gedeclareerd
o.t.t.t.
- zal declareren
- zult declareren
- zal declareren
- zullen declareren
- zullen declareren
- zullen declareren
o.v.t.t.
- zou declareren
- zou declareren
- zou declareren
- zouden declareren
- zouden declareren
- zouden declareren
diversen
- declareer!
- declareert!
- gedeclareerd
- declarerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for declareren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
declare | aangeven; declareren | afkondigen; bekendmaken; betonen; betuigen; noteren; opschrijven; proclameren |
give | aangeven; declareren | aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; cadeau doen; cadeau geven; doneren; geven; gunnen; iets toekennen; overgeven; overhandigen; reiken; rondbrengen; schenken; thuisbezorgen; toebedelen; toekennen; toesteken; toewijzen; verlenen; verstrekken |