Dutch
Detailed Translations for dichtregen from Dutch to English
dichtrijgen:
-
dichtrijgen (rijgen; dichtsnoeren)
Conjugations for dichtrijgen:
o.t.t.
- rijg dicht
- rijgt dicht
- rijgt dicht
- rijgen dicht
- rijgen dicht
- rijgen dicht
o.v.t.
- reeg dicht
- reeg dicht
- reeg dicht
- regen dicht
- regen dicht
- regen dicht
v.t.t.
- heb dichtgeregen
- hebt dichtgeregen
- heeft dichtgeregen
- hebben dichtgeregen
- hebben dichtgeregen
- hebben dichtgeregen
v.v.t.
- had dichtgeregen
- had dichtgeregen
- had dichtgeregen
- hadden dichtgeregen
- hadden dichtgeregen
- hadden dichtgeregen
o.t.t.t.
- zal dichtrijgen
- zult dichtrijgen
- zal dichtrijgen
- zullen dichtrijgen
- zullen dichtrijgen
- zullen dichtrijgen
o.v.t.t.
- zou dichtrijgen
- zou dichtrijgen
- zou dichtrijgen
- zouden dichtrijgen
- zouden dichtrijgen
- zouden dichtrijgen
en verder
- is dichtgeregen
- zijn dichtgeregen
diversen
- rijg dicht!
- rijgt dicht!
- dichtgeregen
- dichtrijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for dichtrijgen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
lace | galon; kant; kantkloswerk; kantwerk; omzoming; tres | |
string | aaneenschakeling; bindgaren; bindtouwen; draad; garen; keten; reeks; rij; rijgsnoer; serie; sliert; slingervormig ding; snaar; tekenreeks | |
tie | das; halsdoek; handenbinder; handenbindertje; knopen; shawl; sjaal; stropdas | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
cant | dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen | femelen |
lace | dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen | |
string | dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen | snoeren |
tack up | dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen | |
tie | dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen | aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; binden; in de val laten lopen; knevelen; knopen; samenbinden; strikken; vastbinden; vastketenen; vastkluisteren; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastsjorren; verbinden |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
lace | kanten |