Dutch
Detailed Translations for dispenseer from Dutch to English
dispenseren:
-
dispenseren
Conjugations for dispenseren:
o.t.t.
- dispenseer
- dispenseert
- dispenseert
- dispenseren
- dispenseren
- dispenseren
o.v.t.
- dispenseerde
- dispenseerde
- dispenseerde
- dispenseerden
- dispenseerden
- dispenseerden
v.t.t.
- heb gedispenseerd
- hebt gedispenseerd
- heeft gedispenseerd
- hebben gedispenseerd
- hebben gedispenseerd
- hebben gedispenseerd
v.v.t.
- had gedispenseerd
- had gedispenseerd
- had gedispenseerd
- hadden gedispenseerd
- hadden gedispenseerd
- hadden gedispenseerd
o.t.t.t.
- zal dispenseren
- zult dispenseren
- zal dispenseren
- zullen dispenseren
- zullen dispenseren
- zullen dispenseren
o.v.t.t.
- zou dispenseren
- zou dispenseren
- zou dispenseren
- zouden dispenseren
- zouden dispenseren
- zouden dispenseren
diversen
- dispenseer!
- dispenseert!
- gedispenseerd
- dispenserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for dispenseren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
dispense | dispenseren | geven; schenken; verlenen; verstrekken |
exempt from | dispenseren |
External Machine Translations: