Summary
Dutch to English: more detail...
-
dralen:
- linger; hang around; hang about; procrastinate; dawdle; retard; saunter; tarry; delay; put off; loiter; waffle
Dutch
Detailed Translations for draal from Dutch to English
draal form of dralen:
Conjugations for dralen:
o.t.t.
- draal
- draalt
- draalt
- dralen
- dralen
- dralen
o.v.t.
- draalde
- draalde
- draalde
- draalden
- draalden
- draalden
v.t.t.
- heb gedraald
- hebt gedraald
- heeft gedraald
- hebben gedraald
- hebben gedraald
- hebben gedraald
v.v.t.
- had gedraald
- had gedraald
- had gedraald
- hadden gedraald
- hadden gedraald
- hadden gedraald
o.t.t.t.
- zal dralen
- zult dralen
- zal dralen
- zullen dralen
- zullen dralen
- zullen dralen
o.v.t.t.
- zou dralen
- zou dralen
- zou dralen
- zouden dralen
- zouden dralen
- zouden dralen
diversen
- draal!
- draalt!
- gedraald
- dralend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze