Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. drop:
  2. druipen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for dropen from Dutch to English

drop:

drop [de ~ (m)] noun

  1. de drop (druppel)
    the drop; the drip; the dripping

drop [de ~ (m)] noun

  1. de drop
    – zwarte snoep die onder andere van zoet hout gemaakt is 1
    the liquorice; the licorice
    – a black candy flavored with the dried root of the licorice plant 2

Translation Matrix for drop:

NounRelated TranslationsOther Translations
drip drop; druppel debiel; flapdrol; gek; idioot; imbeciel; infusum; infuus; mafkees; mafketel; mafkikker; schlemiel; slemiel; slungel; sofvent; sukkel; waanzinnige; watje; zot
dripping drop; druppel gedruppel
drop drop; druppel borrel; dropping; neut; oorlam; staande receptie; valhoogte
licorice drop
liquorice drop zoethout
VerbRelated TranslationsOther Translations
drip afdruipen; afdruppelen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruipen; uitdruppelen; uitlekken
drop afdruipen; afsmijten; afwerpen; afzetten; afzien van rechtsvervolging; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; flikkeren; inkrimpen; kelderen; kiepen; kieperen; krimpen; laten uitstappen; lazeren; omlaagstorten; ontheffen; ontslaan; seponeren; sijpelen; slinken; tuimelen; uitdruppelen; uitsturen; vallen; verwijderen; verzenden; weglaten; wegsturen; wegzenden; zakken

Related Words for "drop":


Related Definitions for "drop":

  1. zwarte snoep die onder andere van zoet hout gemaakt is1
    • zij eet de hele dag drop1

Wiktionary Translations for drop:

drop
noun
  1. zwart gekleurd snoepgoed
  2. slag waarmee de shuttle vlak achter het net wordt gespeeld
drop
noun
  1. confection
  2. light rain

Cross Translation:
FromToVia
drop drop shot StoppballSport, Tennis, Tischtennis, Badminton: kurz hinter das Netz geschlagener Ball

dropen form of druipen:

druipen verb (druip, druipt, droop, dropen, gedropen)

  1. druipen (druppels laten vallen; druppen; droppen; druppelen)
    to drip; to mess
    • drip verb (drips, dripped, dripping)
    • mess verb (messes, messed, messing)
  2. druipen (druppelen; afdruipen; sijpelen; )
    to trickle; to drip; pitter; to drop
    • trickle verb (trickles, trickled, trickling)
    • drip verb (drips, dripped, dripping)
    • pitter verb
    • drop verb (drops, dropped, dropping)

Conjugations for druipen:

o.t.t.
  1. druip
  2. druipt
  3. druipt
  4. druipen
  5. druipen
  6. druipen
o.v.t.
  1. droop
  2. droop
  3. droop
  4. dropen
  5. dropen
  6. dropen
v.t.t.
  1. ben gedropen
  2. bent gedropen
  3. is gedropen
  4. zijn gedropen
  5. zijn gedropen
  6. zijn gedropen
v.v.t.
  1. was gedropen
  2. was gedropen
  3. was gedropen
  4. waren gedropen
  5. waren gedropen
  6. waren gedropen
o.t.t.t.
  1. zal druipen
  2. zult druipen
  3. zal druipen
  4. zullen druipen
  5. zullen druipen
  6. zullen druipen
o.v.t.t.
  1. zou druipen
  2. zou druipen
  3. zou druipen
  4. zouden druipen
  5. zouden druipen
  6. zouden druipen
diversen
  1. druip!
  2. druipt!
  3. gedropen
  4. druipend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for druipen:

NounRelated TranslationsOther Translations
drip debiel; drop; druppel; flapdrol; gek; idioot; imbeciel; infusum; infuus; mafkees; mafketel; mafkikker; schlemiel; slemiel; slungel; sofvent; sukkel; waanzinnige; watje; zot
drop borrel; drop; dropping; druppel; neut; oorlam; staande receptie; valhoogte
mess bedrog; bende; berg; bocht; chaos; geklieder; heisa; heksenketel; hoop; keet; kliederboel; kliederen; knoeiboel; knoeierij; nep; opeenhoping; oplichterij; puinhoop; puinzooi; regelloosheid; rommel; rompslomp; rotzooi; smeerboel; smerig spul; soepzootje; toestand; troep; veel gedoe; wanorde; wanordelijkheid; warboel; warhoop; warwinkel; zooi; zootje; zwendelarij
VerbRelated TranslationsOther Translations
drip afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen afdruipen; afdruppelen; uitdruipen; uitdruppelen; uitlekken
drop afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen afsmijten; afwerpen; afzetten; afzien van rechtsvervolging; flikkeren; inkrimpen; kelderen; kiepen; kieperen; krimpen; laten uitstappen; lazeren; omlaagstorten; ontheffen; ontslaan; seponeren; slinken; tuimelen; uitsturen; vallen; verwijderen; verzenden; weglaten; wegsturen; wegzenden; zakken
mess droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen aanklooien; kladden; klooien; knoeien; morsen; rotzooien; verdoen; verspillen; vlekken
pitter afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen
trickle afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen afdruipen; afdruppelen; in straaltjes afdruipen; sijpelen; uitdruipen; uitdruppelen; uitlekken; zich stil verwijderen