Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. een:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for een from Dutch to English

een:

een adj

  1. een (eentje)
    single; one; a; an
  2. een (één)
    one; ane; i; 1
    – used of a single unit or thing; not two or more 1
    • one adj
    • ane adj
      • `ane' is Scottish1
    • i adj
      • `ane' is Scottish1
    • 1 adj

Translation Matrix for een:

NounRelated TranslationsOther Translations
single alleenstaande; plaatje; singeltje; vrijgezel
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
1 een; één
ane een; één
i een; één
one een; eentje; één
single een; eentje alleenstaand; eenmans; eenpersoons; ongebonden; ongehuwd; ongetrouwd; op zichzelf; single; vrijgezel
OtherRelated TranslationsOther Translations
a een; eentje
an een; eentje

Related Words for "een":


Antonyms for "een":


Related Definitions for "een":

  1. geeft aan dat het woord erachter niet precies aangeduid wordt2
    • ik heb daar een jongen zien lopen2
  2. getal 12
    • je mag nog één keer raden2
  3. helemaal met elkaar verbonden2
    • man en vrouw zijn een2

Wiktionary Translations for een:

een
adjective
  1. being a preeminent example
  2. of a period of time
numeral
  1. cardinal number 1
verb
  1. travel all over the world
  2. to assign a role in a play or performance
  3. to fart
article
  1. indefinite article
en-det
  1. certain, unspecified or unknown

Cross Translation:
FromToVia
een an; a ein — unbestimmter Artikel des Neutrums im Nominativ
een an; a einunbestimmter Artikel des Maskulinums im Nominativ
een one eins — die Kardinalzahl zwischen null und zwei
een one un — Marque l’unité
een a; an un — Déterminant placé devant un nom.

Related Translations for een