Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. emailleren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for emailleren from Dutch to English

emailleren:

emailleren verb (emailleer, emailleert, emailleerde, emailleerden, geëmailleerd)

  1. emailleren (moffelen)
    to enamel
    • enamel verb (enamels, enameled, enameling)

Conjugations for emailleren:

o.t.t.
  1. emailleer
  2. emailleert
  3. emailleert
  4. emailleren
  5. emailleren
  6. emailleren
o.v.t.
  1. emailleerde
  2. emailleerde
  3. emailleerde
  4. emailleerden
  5. emailleerden
  6. emailleerden
v.t.t.
  1. heb geëmailleerd
  2. hebt geëmailleerd
  3. heeft geëmailleerd
  4. hebben geëmailleerd
  5. hebben geëmailleerd
  6. hebben geëmailleerd
v.v.t.
  1. had geëmailleerd
  2. had geëmailleerd
  3. had geëmailleerd
  4. hadden geëmailleerd
  5. hadden geëmailleerd
  6. hadden geëmailleerd
o.t.t.t.
  1. zal emailleren
  2. zult emailleren
  3. zal emailleren
  4. zullen emailleren
  5. zullen emailleren
  6. zullen emailleren
o.v.t.t.
  1. zou emailleren
  2. zou emailleren
  3. zou emailleren
  4. zouden emailleren
  5. zouden emailleren
  6. zouden emailleren
en verder
  1. is geëmailleerd
  2. zijn geëmailleerd
diversen
  1. emailleer!
  2. emailleert!
  3. geëmailleerd
  4. emaillerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for emailleren:

NounRelated TranslationsOther Translations
enamel email; glazuur; glazuurwerk; tandglazuur; verglaassel
VerbRelated TranslationsOther Translations
enamel emailleren; moffelen

Wiktionary Translations for emailleren:

emailleren
verb
  1. (overgankelijk) techniek|nld met email bedekken