Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. gebrek hebben:


Dutch

Detailed Translations for gebrek hebben from Dutch to English

gebrek hebben:

gebrek hebben verb (heb gebrek, hebt gebrek, heeft gebrek, had gebrek, hadden gebrek, gebrek gehad)

  1. gebrek hebben
    to pinch and scrape; to go short; to be in need; to be in want
    • pinch and scrape verb (pinches and scrapes, pinched and scraped, pinching and scraping)
    • go short verb (goes short, went short, going short)
    • be in need verb (is in need, being in need)
    • be in want verb (is in want, being in want)

Conjugations for gebrek hebben:

o.t.t.
  1. heb gebrek
  2. hebt gebrek
  3. heeft gebrek
  4. hebben gebrek
  5. hebben gebrek
  6. hebben gebrek
o.v.t.
  1. had gebrek
  2. had gebrek
  3. had gebrek
  4. hadden gebrek
  5. hadden gebrek
  6. hadden gebrek
v.t.t.
  1. heb gebrek gehad
  2. hebt gebrek gehad
  3. heeft gebrek gehad
  4. hebben gebrek gehad
  5. hebben gebrek gehad
  6. hebben gebrek gehad
v.v.t.
  1. had gebrek gehad
  2. had gebrek gehad
  3. had gebrek gehad
  4. hadden gebrek gehad
  5. hadden gebrek gehad
  6. hadden gebrek gehad
o.t.t.t.
  1. zal gebrek hebben
  2. zult gebrek hebben
  3. zal gebrek hebben
  4. zullen gebrek hebben
  5. zullen gebrek hebben
  6. zullen gebrek hebben
o.v.t.t.
  1. zou gebrek hebben
  2. zou gebrek hebben
  3. zou gebrek hebben
  4. zouden gebrek hebben
  5. zouden gebrek hebben
  6. zouden gebrek hebben
diversen
  1. heb gebrek!
  2. gebrek gehad
  3. gebrek hebbend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for gebrek hebben:

VerbRelated TranslationsOther Translations
be in need gebrek hebben
be in want gebrek hebben
go short gebrek hebben beknibbelen; knibbelen; knijpen; nijpen; schrapen
pinch and scrape gebrek hebben beknibbelen; knibbelen; knijpen; kromliggen; schrapen

Related Translations for gebrek hebben