Noun | Related Translations | Other Translations |
open
|
|
vrije ruimten
|
release
|
|
amnestie; bevrijding; invrijheidstelling; kwijtschelding; loslating; losraken; ontzetting; redding; uitlaat; uitlaatpijp; verlossing; versie; vlampijp; vrijlating; vrijmaking; zaligheid
|
start
|
|
aanvang; aanzet; begin; initiatief; inzet; opening; start
|
swell
|
|
banjer; bult; deining; heuvel; op en neer bewegen; schommeling; wiegeling; zeegang
|
widen
|
|
het groter worden; uitzetten; vergroting; wijd worden
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
add
|
expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
|
aanbouwen; aansluiten; aanvullen; bevatten; bijbouwen; bijdoen; bijgieten; bijleveren; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; bijzetten; completeren; erbij doen; erbij tellen; erbij voegen; inhouden; inschenken; intappen; neerzetten; optellen; plaatsen; samenschikken; samentellen; schenken; serveren; tappen; toevoegen; toevoegen aan levering; uitbouwen; voegen; voltallig maken; zetten
|
add on to
|
expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
|
aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen
|
bring up
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; braken; entameren; grootbrengen; kotsen; omhooghalen; op tafel leggen; ophalen; opperen; opvoeden; opwerpen; overgeven; spugen; spuwen; te berde brengen; ter sprake brengen; uitbraken; voorleiden; vormen
|
broach
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
|
broach a subject
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
|
build out
|
expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
|
aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen
|
cut into
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
|
expand
|
expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
|
aanbouwen; aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bijbouwen; breed uitmeten; de hoogte ingaan; dik worden; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; opzwellen; stijgen; talrijker maken; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitweiden; uitzwellen; vergroten; vermeerderen; zich vermeerderen
|
extend
|
expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
|
aanbouwen; aangeven; aangroeien; aanreiken; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; afgeven; bijbouwen; de hoogte ingaan; gedijen; geven; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; overgeven; overhandigen; stijgen; strekken; talrijker maken; toenemen; toesteken; uitbouwen; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
|
introduce
|
inleiden; openen
|
aandragen; aanvoeren; inbrengen; introduceren; invoegen; inwerken; kennis laten maken; naar voren brengen; opperen; poneren; prepareren; stellen; voorbereiden op; voorstellen
|
make public
|
openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven
|
|
open
|
inleiden; ontsluiten; opendoen; opendraaien; openen; openmaken
|
aanbreken; beginnen; een begin nemen; inluiden; losgaan; loskrijgen; ontgrendelen; ontsluiten; open krijgen; opengaan; opengooien; openklappen; openslaan; openwerpen; starten
|
open up
|
ontsluiten; opendoen; opendraaien; openen; openmaken
|
graven; koloniseren; ontgrendelen; ontsluiten; opdelven; opgraven; scheppen; settelen; vestigen
|
publish
|
openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven
|
aantrekken; adverteren; openbaren; publiceren; uitbrengen; uitgeven; werven
|
put forward
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; naar voren brengen; op tafel leggen; opperen; opwerpen; poneren; stellen; te berde brengen; ter sprake brengen
|
put on the table
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
|
release
|
openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven
|
afhelpen; amnestie verlenen; bevrijden; bevrijden van; bevrijden van belegeraars; detacheren; in vrijheid stellen; invrijheidstellen; lanceren; laten gaan; laten opstijgen; loskomen; loskrijgen; loslaten; losmaken; loswerken; ontheffen; ontslaan; ontsnappen; ontzetten; op de markt brengen; oplaten; scheiden; uitgeven; uitsturen; van de boeien ontdoen; van last bevrijden; verlossen; verzenden; vrijgeven; vrijkomen; vrijlaten; wegsturen; wegzenden; zich bevrijden
|
start
|
inleiden; openen
|
aanbinden; aanbreken; aandoen; aangaan; aanknopen; aanmaken; aanvangen; aanzetten; afreizen; beginnen; een begin nemen; heengaan; inluiden; inschakelen; intreden; inzetten; lanceren; omhoogkomen; ondernemen; op de markt brengen; op gang komen; opstarten; opstijgen; opvliegen; starten; uitgeven; van start gaan; van wal gaan; van wal steken; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
|
swell
|
expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
|
dik worden; opzwellen; uitdijen; uitzwellen
|
turn on
|
ontsluiten; opendraaien; openen
|
aandoen; aandraaien; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten
|
uncover
|
openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven
|
bloot leggen; blootleggen; ontbloten; openbreken; openleggen
|
unlock
|
ontsluiten; opendoen; opendraaien; openen; openmaken
|
losknopen; ontgrendelen; ontknopen; ontsluiten
|
unscrew
|
ontsluiten; opendraaien; openen
|
afschroeven; losdraaien; losschroeven; openschroeven
|
widen
|
expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
|
verwijden; wijder maken
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
open
|
|
benaderbaar; eerlijk; frank; genaakbaar; gulweg; niet dicht; onbedekt; onbewimpeld; onomwonden; onoverdekt; onverholen; onverhuld; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; rechttoe; ronduit; toegankelijk; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
swell
|
|
fantastisch; super; supergaaf
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
swell
|
|
fantastisch; gelikt; geweldig; grandioos; groots; magnifiek; picobello; piekfijn; schitterend; tiptop; uitnemend; uitstekend; voortreffelijk
|