Dutch
Detailed Translations for goedvinden from Dutch to English
goedvinden:
-
het goedvinden (permissie; goedkeuring; toestemming; akkoord; fiat)
the permission; the acceptance; the allowance; the admission; the admittance; the granting; the access
-
goedvinden (fiatteren; goedkeuren; toestemming verlenen; autoriseren)
-
goedvinden (autoriseren; toestaan; goedkeuren; permitteren; fiatteren)
-
goedvinden (toestaan; laten; permitteren; toelaten; duren; toestemmen; goedkeuren; gunnen; inwilligen; vergunnen; dulden)
Conjugations for goedvinden:
o.t.t.
- vind goed
- vindt goed
- vindt goed
- vinden goed
- vinden goed
- vinden goed
o.v.t.
- vond goed
- vond goed
- vond goed
- vonden goed
- vonden goed
- vonden goed
v.t.t.
- heb goedgevonden
- hebt goedgevonden
- heeft goedgevonden
- hebben goedgevonden
- hebben goedgevonden
- hebben goedgevonden
v.v.t.
- had goedgevonden
- had goedgevonden
- had goedgevonden
- hadden goedgevonden
- hadden goedgevonden
- hadden goedgevonden
o.t.t.t.
- zal goedvinden
- zult goedvinden
- zal goedvinden
- zullen goedvinden
- zullen goedvinden
- zullen goedvinden
o.v.t.t.
- zou goedvinden
- zou goedvinden
- zou goedvinden
- zouden goedvinden
- zouden goedvinden
- zouden goedvinden
diversen
- vind goed!
- vindt goed!
- goedgevonden
- goedvindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze