Dutch

Detailed Translations for heers from Dutch to English

heersen:

heersen verb (heers, heerst, heerste, heersten, geheerst)

  1. heersen (de overhand hebben)
    to prevail; have the upper hand
  2. heersen (heerschappij voeren)
    to prevail
    • prevail verb (prevails, prevailed, prevailing)
  3. heersen (verspreiden van ziekte; heersen van griep)
    to reign; spread a disease; to rule
  4. heersen (gezaghebben; overheersen; regeren; macht uitoefenen)
    to reign; to rule; exercise authority; to order; to exert power

Conjugations for heersen:

o.t.t.
  1. heers
  2. heerst
  3. heerst
  4. heersen
  5. heersen
  6. heersen
o.v.t.
  1. heerste
  2. heerste
  3. heerste
  4. heersten
  5. heersten
  6. heersten
v.t.t.
  1. heb geheerst
  2. hebt geheerst
  3. heeft geheerst
  4. hebben geheerst
  5. hebben geheerst
  6. hebben geheerst
v.v.t.
  1. had geheerst
  2. had geheerst
  3. had geheerst
  4. hadden geheerst
  5. hadden geheerst
  6. hadden geheerst
o.t.t.t.
  1. zal heersen
  2. zult heersen
  3. zal heersen
  4. zullen heersen
  5. zullen heersen
  6. zullen heersen
o.v.t.t.
  1. zou heersen
  2. zou heersen
  3. zou heersen
  4. zouden heersen
  5. zouden heersen
  6. zouden heersen
diversen
  1. heers!
  2. heerst!
  3. geheerst
  4. heersend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for heersen:

NounRelated TranslationsOther Translations
order aanwijzing; bestelling; bevel; bevelschrift; bezorging; commando; consigne; decoratie; dienstorder; dwangbevel; ereteken; gebod; instructie; lastbrief; lintje; mandaat; onderscheiding; onderscheidingsteken; opdracht; orde; order; overhandiging; regelmaat; ridderorde; taak; voorschrift; z-volgorde
reign bewind; dynastie; geslacht; regentschap; regeringsstelsel; regime; staatsbestel
rule bewind; dienstvoorschrift; filter; gezag; macht; overheersing; regel; regentschap; regeringsstelsel; regime; reglement; richtlijn; richtsnoer; staatsbestel; stelregel; voorschrift; wetmatigheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
exercise authority gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren
exert power gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren
have the upper hand de overhand hebben; heersen de overhand hebben; domineren; overheersen
order gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren aanrukken; aanvoeren; afkondigen; bestellen; bevel voeren over; bevelen; catalogiseren; classificeren; commanderen; decreteren; dicteren; een brief dicteren; gebieden; gelasten; ingeven; leiden; leidinggeven; opdragen; ordenen; orderen; organiseren; rangordenen; rangschikken; regelen; schikken; uitvaardigen; verordenen; verordonneren; voorschrijven
prevail de overhand hebben; heerschappij voeren; heersen beheersen; heersen over; machtiger zijn; onderwerpen; overheersen
reign gezaghebben; heersen; heersen van griep; macht uitoefenen; overheersen; regeren; verspreiden van ziekte
rule gezaghebben; heersen; heersen van griep; macht uitoefenen; overheersen; regeren; verspreiden van ziekte bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren
spread a disease heersen; heersen van griep; verspreiden van ziekte

Related Definitions for "heersen":

  1. de macht hebben, de baas zijn1
    • Karel V heerste over vele landen1
  2. veel voorkomen1
    • er heerst weer griep1

Wiktionary Translations for heersen:


Cross Translation:
FromToVia
heersen control; govern; rule; reign gouvernerdiriger une embarcation à l’aide d’un gouvernail.
heersen reign; control; govern; rule régnerexercer le pouvoir souverain dans un état monarchique ; il se dit des princes souverains, même quand ils ne portent pas le titre de roi.
heersen watch over; examine; oversee surveillerobserver avec attention ; examiner ; contrôler.

heer:

heer [de ~ (m)] noun

  1. de heer (heerser; soeverein; machthebber)
    the mister; the gent; the lord; the ruler; the master; the king
  2. de heer (God; Almachtige; opperwezen; Schepper)
    the Omnipotence; the God; the supreme being; the Lord of Heaven; the Heavenly Father; the Creator

Translation Matrix for heer:

NounRelated TranslationsOther Translations
Creator Almachtige; God; Schepper; heer; opperwezen
God Almachtige; God; Schepper; heer; opperwezen God; Here; schepper
Heavenly Father Almachtige; God; Schepper; heer; opperwezen hemelvader
Lord of Heaven Almachtige; God; Schepper; heer; opperwezen
Omnipotence Almachtige; God; Schepper; heer; opperwezen
gent heer; heerser; machthebber; soeverein gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent
king heer; heerser; machthebber; soeverein heerser; koning; monarch; soeverein; vorst
lord heer; heerser; machthebber; soeverein baas; beheerser; bevelhebber; gebieder; landsheer; meester
master heer; heerser; machthebber; soeverein baas; commandant; deken van een gilde; docent; gezagvoerder; gildenmeester; instructeur; kampioen; kapitein; landsheer; leerkracht; leermeester; leraar; leraar op basisschool; maestro; magister; meerdere; meester; model; onderwijzer; patroon; pedant; scheepsgezagvoerder; scheepskapitein; schipper; schoolmeester; superieur
mister heer; heerser; machthebber; soeverein gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent
ruler heer; heerser; machthebber; soeverein autoriteit; baas; beheerser; bevelhebber; gebieder; gezagsorgaan; instantie; liniaal; majesteit; meester; overheerser; overweldiger; regeerder; soeverein; vorst
supreme being Almachtige; God; Schepper; heer; opperwezen almachtige; hemelheer
- man; meneer; mijnheer
VerbRelated TranslationsOther Translations
master aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren; overwinnen; te boven komen; verslaan; winnen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
lord jeetje

Related Words for "heer":


Synonyms for "heer":


Antonyms for "heer":


Related Definitions for "heer":

  1. deftige beschaafde man1
    • onze Ahmed is een echte heer1
  2. god1
    • zij baden tot de heer1
  3. wie de baas is1
    • de heer des huizes bepaalt of de televisie aan gaat1
  4. mannelijke volwassen persoon1
    • geachte dames en heren1

Wiktionary Translations for heer:

heer
noun
  1. adult male human
  2. titled nobleman
  3. master of a household
  4. a playing card with the image of a king in it
  5. man of breeding
  6. man of a higher rank or position
en-plural noun
  1. the military forces of a nation

Cross Translation:
FromToVia
heer gentleman Herrhöfliche Bezeichnung für einen Mann
heer master Herr — jemand, der eine fast vollständige Kontrolle über Dinge oder Personen hat (früher insbesondere ein Adliger)
heer military Armee — die gesamten organisierten militärischen Streitkräfte eines Staates
heer mister monsieurapostrophe permettant de s’adresser de façon polie à un homme (un client, un professeur, un passant, etc.).