Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. hek:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for heken from Dutch to English

hek:

hek [het ~] noun

  1. het hek (afscheiding; hekwerk)
    the fence; the partition; the fencing

Translation Matrix for hek:

NounRelated TranslationsOther Translations
fence afscheiding; hek; hekwerk afrastering; afschutting; handelaar in gestolen goederen; hekwerk; heler; omheining; omrastering; rasterwerk; schutting
fencing afscheiding; hek; hekwerk afrastering; afscherming; begrenzing; fraude; hekwerk; malversatie; onregelmatigheden; ontvreemding; rasterwerk; schutting; verdonkeremaning; verduisteren; verduistering; zwendel
partition afscheiding; hek; hekwerk afscheiding; afsluiting; beschot; dichtmaken; dwarsschot; het afsluiten; partitie; scheiding; schijfpartitie; schot; segregatie; sluiting; tussenmuur; tussenmuurtje; tussenschot; verbreking; verdeling
VerbRelated TranslationsOther Translations
fence afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen; schermen

Related Words for "hek":


Wiktionary Translations for hek:

hek
noun
  1. omheining, afscheiding
  2. draaibaar deel van een omheining, het deel dat als toegang gebruikt wordt
  3. raamwerk van latten van een molenwiek
  4. de bovenachterzijde van een schip (achterreling)
hek
noun
  1. barrier

Cross Translation:
FromToVia
hek barrier; fence; bar barrièreassemblage de plusieurs pièces de bois ou d'autres matériaux, servir à fermer un passage.