Summary
Dutch
Detailed Translations for herroepen from Dutch to English
herroepen:
-
herroepen (terugkomen op; intrekken; terugnemen)
-
herroepen (terugroepen)
Conjugations for herroepen:
o.t.t.
- herroep
- herroept
- herroept
- herroepen
- herroepen
- herroepen
o.v.t.
- herriep
- herriep
- herriep
- herriepen
v.t.t.
- heb herroepen
- hebt herroepen
- heeft herroepen
- hebben herroepen
- hebben herroepen
- hebben herroepen
v.v.t.
- had herroepen
- had herroepen
- had herroepen
- hadden herroepen
- hadden herroepen
- hadden herroepen
o.t.t.t.
- zal herroepen
- zult herroepen
- zal herroepen
- zullen herroepen
- zullen herroepen
- zullen herroepen
o.v.t.t.
- zou herroepen
- zou herroepen
- zou herroepen
- zouden herroepen
- zouden herroepen
- zouden herroepen
en verder
- is herroepen
- zijn herroepen
diversen
- herroep!
- herroept!
- herroepen
- herroepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
herroepen (opheffen; terugnemen; intrekken)
Translation Matrix for herroepen:
Wiktionary Translations for herroepen:
External Machine Translations: