Dutch
Detailed Translations for het afsluiten from Dutch to English
het afsluiten:
-
het afsluiten (dichtmaken; afsluiting; sluiting)
Translation Matrix for het afsluiten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
barrier | afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting | afgrendeling; afsluitboom; belemmering; beletsel; hindernis; hinderpaal; klip; obstakel; roadblock; slagboom; sluitboom; versperring |
close-down | afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting | |
closing | afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting | dichtdoen; dichtdraaien |
locking | afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting | |
partition | afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting | afscheiding; beschot; dwarsschot; hek; hekwerk; partitie; scheiding; schijfpartitie; schot; segregatie; tussenmuur; tussenmuurtje; tussenschot; verbreking; verdeling |
shutting | afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting | |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
closing | achterste; finaal; laatste |