Dutch

Detailed Translations for hinder from Dutch to English

hinder:

hinder [de ~ (m)] noun

  1. de hinder (overlast)
    the nuisance; the hindrance; the trouble; the bother; the obstacle
  2. de hinder (bemoeilijking)
    the hindrance; the impediment; the obstruction; the obstacle; the trouble; the block; the thwarting; the stonewalling
  3. de hinder (overlast; soesa; moeite; last)
    the inconvenience; the nuisance; the difficulty; the hindrance; the impediment; the load; the weight
  4. de hinder (overlast; ergernis)
    the nuisance

Translation Matrix for hinder:

NounRelated TranslationsOther Translations
block bemoeilijking; hinder harses
bother hinder; overlast heisa; rompslomp; toestand; veel gedoe
difficulty hinder; last; moeite; overlast; soesa ingewikkeldheid; moeilijkheid; narigheid; penarie; probleem
hindrance bemoeilijking; hinder; last; moeite; overlast; soesa belemmering; beletsel; hindernis; hinderpaal; klip; obstakel; obstructie; sabotage; struikelblok; tegenwerking; verhinderd zijn; verhindering
impediment bemoeilijking; hinder; last; moeite; overlast; soesa afwijking; belemmering; beletsel; breidel; gebrek; handicap; hindernis; hinderpaal; klip; obstakel; obstructie; verhinderd zijn; verhindering
inconvenience hinder; last; moeite; overlast; soesa lastigheid; ongemak; ongerief
load hinder; last; moeite; overlast; soesa accumulatie; belading; belasting; bende; berg; drom; grote hoeveelheid; hoop; horde; lading; last; massa; menigte; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; overvloed; schare; stapel; vracht; vrachtgoed; vrachtje
nuisance ergernis; hinder; last; moeite; overlast; soesa aanstoot; ergernis; hinderlijk persoon; irritatie; lastigheid; lastpak; lastpost; mishandeling; misnoegen; molestatie; ongemak; ongerief; pestkop; treiteraar
obstacle bemoeilijking; hinder; overlast belemmering; beletsel; bobbel; hindernis; hinderpaal; hobbel; klip; obstakel; obstructie; oneffenheid; ongelijkheid; struikelblok; verhinderd zijn; verhindering; verstopping in het lichaam
obstruction bemoeilijking; hinder belemmering; obstructie; sabotage; stremming; tegenwerking; vastlopen; verhindering; verstopping in het lichaam
stonewalling bemoeilijking; hinder
thwarting bemoeilijking; hinder
trouble bemoeilijking; hinder; overlast beroering; chaos; ellende; gedram; gehannes; gestuntel; gevaar; gezanik; gezeur; heksenketel; keet; knik; kommer; kwaal; kwel; lastigheid; malheur; misère; moeilijkheden; ongeluk; onheil; onheilsdreiging; onraad; onrust; onspoed; opstootje; ordeverstoring; pech; puinhoop; ramp; rampspoed; regelloosheid; rel; roerigheid; rottigheid; slepende ziekte; stoornis; strubbeling; tegenslag; tegenspoed; terugslag; terugslagen; wanorde; wanordelijkheid; zootje
weight hinder; last; moeite; overlast; soesa aantal kilogrammen; belading; belang; gevoelslast; gewicht; gewichtigheid; gewichtsklasse; lading; last; vracht; zwaarte
VerbRelated TranslationsOther Translations
block barricaderen; blokkeren; hinderen; onmogelijk maken; storen; stremmen; versperren
bother lastig maken; lastigvallen; obstructie plegen; storen; teisteren; tobben
inconvenience ontrieven
load beladen; bevrachten; bezwaren; geweer laden; gewicht toevoegen; inladen; laden; opladen elektriciteit; opnieuw laden; verzwaren; zwaarder maken
trouble lastig maken; lastigvallen; teisteren
weight bezwaren; gewicht toevoegen; verzwaren; zwaarder maken

Related Words for "hinder":


Wiktionary Translations for hinder:

hinder
noun
  1. last, ongemak: Wegenwerken veroorzaken meestal hinder voor de omwonenden.

Cross Translation:
FromToVia
hinder embarrassment; predicament; difficulty; straits; abashment; perplexity embarras — Ce qui embarrasse ou résultat de l’action d’embarrasser.
hinder annoyance; bother; encumbrance; impediment; inconvenience; drawback inconvénient — Ce qui survenir de fâcheux dans une affaire, ce qui résulter de fâcheux d’un parti qu’on prend.

hinderen:

hinderen verb (hinder, hindert, hinderde, hinderden, gehinderd)

  1. hinderen (storen; onmogelijk maken)
    to impede; to hinder; to hamper
    • impede verb (impedes, impeded, impeding)
    • hinder verb (hinders, hindered, hindering)
    • hamper verb (hampers, hampered, hampering)
  2. hinderen (onmogelijk maken; storen)
    to hinder; to hamper; make impossible; to thwart; to block
    • hinder verb (hinders, hindered, hindering)
    • hamper verb (hampers, hampered, hampering)
    • thwart verb (thwarts, thwarted, thwarting)
    • block verb (blocks, blocked, blocking)
  3. hinderen (tegenwerken; moeilijk maken)
    to hinder; make it hard; make it difficult

Conjugations for hinderen:

o.t.t.
  1. hinder
  2. hindert
  3. hindert
  4. hinderen
  5. hinderen
  6. hinderen
o.v.t.
  1. hinderde
  2. hinderde
  3. hinderde
  4. hinderden
  5. hinderden
  6. hinderden
v.t.t.
  1. heb gehinderd
  2. hebt gehinderd
  3. heeft gehinderd
  4. hebben gehinderd
  5. hebben gehinderd
  6. hebben gehinderd
v.v.t.
  1. had gehinderd
  2. had gehinderd
  3. had gehinderd
  4. hadden gehinderd
  5. hadden gehinderd
  6. hadden gehinderd
o.t.t.t.
  1. zal hinderen
  2. zult hinderen
  3. zal hinderen
  4. zullen hinderen
  5. zullen hinderen
  6. zullen hinderen
o.v.t.t.
  1. zou hinderen
  2. zou hinderen
  3. zou hinderen
  4. zouden hinderen
  5. zouden hinderen
  6. zouden hinderen
en verder
  1. ben gehinderd
  2. bent gehinderd
  3. is gehinderd
  4. zijn gehinderd
  5. zijn gehinderd
  6. zijn gehinderd
diversen
  1. hinder!
  2. hindert!
  3. gehinderd
  4. hinderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for hinderen:

NounRelated TranslationsOther Translations
block bemoeilijking; harses; hinder
hamper korf; mand
thwart roeibank
VerbRelated TranslationsOther Translations
block hinderen; onmogelijk maken; storen barricaderen; blokkeren; stremmen; versperren
hamper hinderen; onmogelijk maken; storen afbreken; doen mislukken; doen ophouden; een stokje steken voor; obstructie plegen; onderbreken; onmogelijk maken; verhinderen; verijdelen
hinder hinderen; moeilijk maken; onmogelijk maken; storen; tegenwerken afbreken; bemoeilijken; doen mislukken; doen ophouden; dwarsbomen; dwarsliggen; een stokje steken voor; moeilijker maken; obstructie plegen; onderbreken; onmogelijk maken; tegenwerken; verhinderen; verijdelen; zwaarder maken
impede hinderen; onmogelijk maken; storen afbreken; belemmeren; beletten; doen ophouden; obstructie plegen; onderbreken; verhinderen
make impossible hinderen; onmogelijk maken; storen onmogelijk maken; verhinderen
make it difficult hinderen; moeilijk maken; tegenwerken
make it hard hinderen; moeilijk maken; tegenwerken
thwart hinderen; onmogelijk maken; storen bemoeilijken; dwarsbomen; dwarsliggen; moeilijker maken; tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; verhinderen; verijdelen; weerstreven; zwaarder maken

Related Words for "hinderen":


Antonyms for "hinderen":


Related Definitions for "hinderen":

  1. hem last bezorgen1
    • hij hinderde mij bij het lezen1

Wiktionary Translations for hinderen:

hinderen
verb
  1. (overgankelijk) de voortgang verstoren
hinderen
verb
  1. -
  2. to get in the way of; to hinder
  3. to make a task difficult
  4. to delay or impede movement
  5. to stop, hinder
  6. to thwart or stump

Cross Translation:
FromToVia
hinderen disturb; disarrange; disarray déranger — Traductions à trier suivant le sens
hinderen bother; disturb; hinder; trouble; annoy; encumber; hassle; irritate; inconvenience; hamper gêner — Causer de la gêne

Related Translations for hinder