Dutch
Detailed Translations for hinkelen from Dutch to English
hinkelen:
-
hinkelen (hinken)
Conjugations for hinkelen:
o.t.t.
- hinkel
- hinkelt
- hinkelt
- hinkelen
- hinkelen
- hinkelen
o.v.t.
- hinkelde
- hinkelde
- hinkelde
- hinkelden
- hinkelden
- hinkelden
v.t.t.
- heb gehinkeld
- hebt gehinkeld
- heeft gehinkeld
- hebben gehinkeld
- hebben gehinkeld
- hebben gehinkeld
v.v.t.
- had gehinkeld
- had gehinkeld
- had gehinkeld
- hadden gehinkeld
- hadden gehinkeld
- hadden gehinkeld
o.t.t.t.
- zal hinkelen
- zult hinkelen
- zal hinkelen
- zullen hinkelen
- zullen hinkelen
- zullen hinkelen
o.v.t.t.
- zou hinkelen
- zou hinkelen
- zou hinkelen
- zouden hinkelen
- zouden hinkelen
- zouden hinkelen
diversen
- hinkel!
- hinkelt!
- gehinkeld
- hinkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for hinkelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
hop | bierhop; hop; sprongetje | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
hop | hinkelen; hinken | hoppen |
play hopscotch | hinkelen; hinken |