Home ->Dictionaries ->Dutch/English ->Translate hit

Translate hit from Dutch to English

Summary

Dutch to English: more detail...

hit:
- smasher; hit; smash hit; winner; smash; cracker; chart topper; bestseller; box-office success
Wiktionary:
- hit → hit

Dutch

Detailed Translations for hit from Dutch to English

hit:

hit [de ~ (m)] noun

de hit (succesnummer; succes; kraker; topper; treffer; successtuk; klapper; schlager; kasstuk)
the smasher; the hit; the smash hit; the winner; the smash
- smasher [the ~] noun
- hit [the ~] noun
- smash hit [the ~] noun
- winner [the ~] noun
- smash [the ~] noun
de hit (schot in de roos; raakschot; treffer)
the hit
- hit [the ~] noun
de hit (bestseller; succes)
the cracker; the hit; the chart topper; the bestseller; the box-office success
- cracker [the ~] noun
- hit [the ~] noun
- chart topper [the ~] noun
- bestseller [the ~] noun
- box-office success [the ~] noun

Translation Matrix for hit:

Noun	Related Translations	Other Translations
bestseller	bestseller; hit; succes
box-office success	bestseller; hit; succes	kasstuk; kassucces
chart topper	bestseller; hit; succes
cracker	bestseller; hit; succes	absolute meevaller; klapper; klepper; topper; voetzoeker
hit	bestseller; hit; kasstuk; klapper; kraker; raakschot; schlager; schot in de roos; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer	aanrijding; botsing; collisie; doelpunt; goal; successtuk; treffer
smash	hit; kasstuk; klapper; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer	aanrijding; beurskrach; botsing; collisie; debacle; ineenstorting; ineenzakking; instorting; krach
smash hit	hit; kasstuk; klapper; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer
smasher	hit; kasstuk; klapper; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer
winner	hit; kasstuk; klapper; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer	doelpunt; goal; overwinnaar; successtuk; treffer; triomfator; winnaar
Verb	Related Translations	Other Translations
hit		beroeren; een klap geven; hard slaan; hengsten; meppen; ontroeren; raken; slaan; timmeren; treffen
smash		aan stukken breken; aan stukken slaan; breken; een klap geven; fijnmaken; in stukken breken; inslaan; kapotbreken; kapotgooien; kapotslaan; platdrukken; slaan; smashen; stukbreken; stukgooien; stukslaan; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
Modifier	Related Translations	Other Translations
hit		aangeschoten; geslagen; getroffen

Related Words for "hit":

hitten, hits, hitje

Wiktionary Translations for hit:

hit

noun

success, especially in the entertainment industry
- hit → hit

External Machine Translations: