Summary
Dutch
Detailed Translations for hoor from Dutch to English
horen:
-
horen (geluid waarnemen)
-
horen (te horen krijgen; vernemen)
-
horen (gebruikelijk zijn)
-
horen (waarnemen; zien; observeren; bekijken; gewaarworden; gadeslaan; merken; signaleren; voelen)
Conjugations for horen:
o.t.t.
- hoor
- hoort
- hoort
- horen
- horen
- horen
o.v.t.
- hoorde
- hoorde
- hoorde
- hoorden
- hoorden
- hoorden
v.t.t.
- heb gehoord
- hebt gehoord
- heeft gehoord
- hebben gehoord
- hebben gehoord
- hebben gehoord
v.v.t.
- had gehoord
- had gehoord
- had gehoord
- hadden gehoord
- hadden gehoord
- hadden gehoord
o.t.t.t.
- zal horen
- zult horen
- zal horen
- zullen horen
- zullen horen
- zullen horen
o.v.t.t.
- zou horen
- zou horen
- zou horen
- zouden horen
- zouden horen
- zouden horen
en verder
- ben gehoord
- bent gehoord
- is gehoord
- zijn gehoord
- zijn gehoord
- zijn gehoord
diversen
- hoor!
- hoort!
- gehoord
- horend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het horen
Translation Matrix for horen:
Related Words for "horen":
Synonyms for "horen":
Related Definitions for "horen":
Wiktionary Translations for horen:
horen
verb
horen
-
waarnemen met het oor zonder er noodzakelijkerwijs aandacht aan te besteden
- horen → hear
verb
-
to hear (something)
-
to perceive with the ear
-
be the guardian, spouse or partner of
-
be part of a group
- belong → horen; bij; thuishoren
-
be accepted in a group
- belong → behoren; horen; thuishoren
-
have its proper place