Summary


Dutch

Detailed Translations for iemand opbellen from Dutch to English

iemand opbellen:

iemand opbellen verb

  1. iemand opbellen (opbellen; bellen; telefoontje plegen)
    to sound; to call; to make a call; to phone; to call up; to phone someone; to give a ring; to telephone; to ring up
    • sound verb (sounds, sounded, sounding)
    • call verb (calls, called, calling)
    • make a call verb (makes a call, made a call, making a call)
    • phone verb (phones, phoned, phoning)
    • call up verb (calls up, called up, calling up)
    • phone someone verb (phones someone, phoned someone, phoning someone)
    • give a ring verb (gives a ring, gave a ring, giving a ring)
    • telephone verb (telephones, telephoned, telephoning)
    • ring up verb (rings up, rang up, ring up)
    to ring
    – get or try to get into communication (with someone) by telephone 1
    • ring verb (rings, rang, ringing)

Translation Matrix for iemand opbellen:

NounRelated TranslationsOther Translations
call aanroepen; bellen; belletje; convocatie; geluidssein; geluidssignaal; lokroep; loktoon; opbellen; oproep; oproeping; praaien; telefonisch bericht; telefoontje
call up oproep; roep
phone smartphone; telefoon; telefoontoestel
ring aaneenschakeling; belletje; cirkel; cirkelvorm; keten; ketting; kring; kringel; kringvormig; overgaan; piste; ring; rondje; snoer; soort sieraad; telefonisch bericht; telefoontje; wielerbaan
sound geluid; intonatie; klank; klankgeluid; klankkleur; klanktint; rumoer; timbre; toon; zeestraat; zeeëngte
telephone telefoon; telefoontoestel
VerbRelated TranslationsOther Translations
call bellen; iemand opbellen; opbellen; telefoontje plegen aanbellen; aanroepen; afkondigen; bellen; benoemen; bestempelen; betitelen; bijeenroepen; bonzen; convoceren; decreteren; een naam geven; erbij halen; erbij roepen; luiden; noemen; ordonneren; praaien; roepen; samenroepen; vernoemen; verordenen; verordineren
call up bellen; iemand opbellen; opbellen; telefoontje plegen bellen; door de telefoon praten; laten komen; ontbieden; oproepen; telefoneren; tevoorschijn roepen
give a ring bellen; iemand opbellen; opbellen; telefoontje plegen bellen; door de telefoon praten; telefoneren
make a call bellen; iemand opbellen; opbellen; telefoontje plegen bellen; door de telefoon praten; telefoneren
phone bellen; iemand opbellen; opbellen; telefoontje plegen bellen; door de telefoon praten; telefoneren
phone someone bellen; iemand opbellen; opbellen; telefoontje plegen bellen; door de telefoon praten; telefoneren
ring bellen; iemand opbellen; opbellen; telefoontje plegen aanbellen; beieren; bellen; bonzen; door de telefoon praten; kringen vormen; luiden; overgaan; telefoneren
ring up bellen; iemand opbellen; opbellen; telefoontje plegen bellen; door de telefoon praten; telefoneren
sound bellen; iemand opbellen; opbellen; telefoontje plegen beieren; doorklinken; echoën; galmen; klank voortbrengen; klinken; klokluiden; luiden; met sonde onderzoeken; resoneren; schallen; sonderen; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen
telephone bellen; iemand opbellen; opbellen; telefoontje plegen bellen; door de telefoon praten; telefoneren
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
sound aannemelijk; betrouwbaar; degelijk; degelijke; deugdelijk; doortimmerd; gedegen; gefundeerd; gegrond; kredietwaardig; logisch; op goede gronden steunend; solide; solvabel; solvent; steekhoudend; van goede hoedanigheid

Related Translations for iemand opbellen