Noun | Related Translations | Other Translations |
call
|
|
aanroepen; bellen; belletje; convocatie; geluidssein; geluidssignaal; lokroep; loktoon; opbellen; oproep; oproeping; praaien; telefonisch bericht; telefoontje
|
call up
|
|
oproep; roep
|
phone
|
|
smartphone; telefoon; telefoontoestel
|
ring
|
|
aaneenschakeling; belletje; cirkel; cirkelvorm; keten; ketting; kring; kringel; kringvormig; overgaan; piste; ring; rondje; snoer; soort sieraad; telefonisch bericht; telefoontje; wielerbaan
|
sound
|
|
geluid; intonatie; klank; klankgeluid; klankkleur; klanktint; rumoer; timbre; toon; zeestraat; zeeëngte
|
telephone
|
|
telefoon; telefoontoestel
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
call
|
bellen; iemand opbellen; opbellen; telefoontje plegen
|
aanbellen; aanroepen; afkondigen; bellen; benoemen; bestempelen; betitelen; bijeenroepen; bonzen; convoceren; decreteren; een naam geven; erbij halen; erbij roepen; luiden; noemen; ordonneren; praaien; roepen; samenroepen; vernoemen; verordenen; verordineren
|
call up
|
bellen; iemand opbellen; opbellen; telefoontje plegen
|
bellen; door de telefoon praten; laten komen; ontbieden; oproepen; telefoneren; tevoorschijn roepen
|
give a ring
|
bellen; iemand opbellen; opbellen; telefoontje plegen
|
bellen; door de telefoon praten; telefoneren
|
make a call
|
bellen; iemand opbellen; opbellen; telefoontje plegen
|
bellen; door de telefoon praten; telefoneren
|
phone
|
bellen; iemand opbellen; opbellen; telefoontje plegen
|
bellen; door de telefoon praten; telefoneren
|
phone someone
|
bellen; iemand opbellen; opbellen; telefoontje plegen
|
bellen; door de telefoon praten; telefoneren
|
ring
|
bellen; iemand opbellen; opbellen; telefoontje plegen
|
aanbellen; beieren; bellen; bonzen; door de telefoon praten; kringen vormen; luiden; overgaan; telefoneren
|
ring up
|
bellen; iemand opbellen; opbellen; telefoontje plegen
|
bellen; door de telefoon praten; telefoneren
|
sound
|
bellen; iemand opbellen; opbellen; telefoontje plegen
|
beieren; doorklinken; echoën; galmen; klank voortbrengen; klinken; klokluiden; luiden; met sonde onderzoeken; resoneren; schallen; sonderen; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen
|
telephone
|
bellen; iemand opbellen; opbellen; telefoontje plegen
|
bellen; door de telefoon praten; telefoneren
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
sound
|
|
aannemelijk; betrouwbaar; degelijk; degelijke; deugdelijk; doortimmerd; gedegen; gefundeerd; gegrond; kredietwaardig; logisch; op goede gronden steunend; solide; solvabel; solvent; steekhoudend; van goede hoedanigheid
|