Dutch
Detailed Translations for inreken from Dutch to English
inrekenen:
-
inrekenen (arresteren; aanhouden; gevangennemen; oppakken)
-
inrekenen (gevangennemen; aanhouden; vatten; arresteren; in hechtenis nemen; oppakken)
Conjugations for inrekenen:
o.t.t.
- reken in
- rekent in
- rekent in
- rekenen in
- rekenen in
- rekenen in
o.v.t.
- rekende in
- rekende in
- rekende in
- rekenden in
- rekenden in
- rekenden in
v.t.t.
- heb ingerekend
- hebt ingerekend
- heeft ingerekend
- hebben ingerekend
- hebben ingerekend
- hebben ingerekend
v.v.t.
- had ingerekend
- had ingerekend
- had ingerekend
- hadden ingerekend
- hadden ingerekend
- hadden ingerekend
o.t.t.t.
- zal inrekenen
- zult inrekenen
- zal inrekenen
- zullen inrekenen
- zullen inrekenen
- zullen inrekenen
o.v.t.t.
- zou inrekenen
- zou inrekenen
- zou inrekenen
- zouden inrekenen
- zouden inrekenen
- zouden inrekenen
en verder
- is ingerekend
diversen
- reken in!
- rekent in!
- ingerekend
- inrekenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for inrekenen:
External Machine Translations: