Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. insteken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for insteken from Dutch to English

insteken:

insteken verb (steek in, steekt in, stak in, staken in, ingestoken)

  1. insteken (binnensteken)
    to stick in; to put in
    • stick in verb (sticks in, sticked in, sticking in)
    • put in verb (puts in, put in, putting in)

Conjugations for insteken:

o.t.t.
  1. steek in
  2. steekt in
  3. steekt in
  4. steken in
  5. steken in
  6. steken in
o.v.t.
  1. stak in
  2. stak in
  3. stak in
  4. staken in
  5. staken in
  6. staken in
v.t.t.
  1. heb ingestoken
  2. hebt ingestoken
  3. heeft ingestoken
  4. hebben ingestoken
  5. hebben ingestoken
  6. hebben ingestoken
v.v.t.
  1. had ingestoken
  2. had ingestoken
  3. had ingestoken
  4. hadden ingestoken
  5. hadden ingestoken
  6. hadden ingestoken
o.t.t.t.
  1. zal insteken
  2. zult insteken
  3. zal insteken
  4. zullen insteken
  5. zullen insteken
  6. zullen insteken
o.v.t.t.
  1. zou insteken
  2. zou insteken
  3. zou insteken
  4. zouden insteken
  5. zouden insteken
  6. zouden insteken
en verder
  1. is er ingestoken
diversen
  1. steek in!
  2. steekt in!
  3. ingestoken
  4. instekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for insteken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
put in binnensteken; insteken binnenzetten; doen in; inbrengen; indoen; inprikken; instoppen; invoegen
stick in binnensteken; insteken inplakken; inprikken

Wiktionary Translations for insteken:


Cross Translation:
FromToVia
insteken introduce; insert; put away; put in; stow; enclose; enter; input; sheathe; announce; advertise; give notice of introduire — Faire entrer une chose dans une autre.