Dutch
Detailed Translations for klink from Dutch to English
klink:
-
de klink (deurklink; kruk; hendel)
-
de klink (inklinking van bout; inklinking)
Translation Matrix for klink:
Noun | Related Translations | Other Translations |
clinch | inklinking; inklinking van bout; klink | |
door handle | deurklink; hendel; klink; kruk | deurklink; deurknop; deurkruk; kruk |
door-latch | deurklink; hendel; klink; kruk | |
settlement | inklinking; inklinking van bout; klink | afrekenen; afrekening; afspraak; akkoord; arrangement; beslechting; betalen; bijlegging; compromis; definiëring; dokken; genoegdoening; kolonie; kolonisatie; nederzetting; omschrijving; overeenkomst; regeling; schikking; vereffening; vergelijk; verrekening; vestiging; voldoen |
Related Words for "klink":
klinken:
-
klinken (klank voortbrengen; luiden)
-
klinken (spijkeren; vastnagelen; timmeren; vastspijkeren; vastslaan)
-
klinken (vastklinken)
Conjugations for klinken:
o.t.t.
- klink
- klinkt
- klinkt
- klinken
- klinken
- klinken
o.v.t.
- klonk
- klonk
- klonk
- klonken
- klonken
- klonken
v.t.t.
- heb geklonken
- hebt geklonken
- heeft geklonken
- hebben geklonken
- hebben geklonken
- hebben geklonken
v.v.t.
- had geklonken
- had geklonken
- had geklonken
- hadden geklonken
- hadden geklonken
- hadden geklonken
o.t.t.t.
- zal klinken
- zult klinken
- zal klinken
- zullen klinken
- zullen klinken
- zullen klinken
o.v.t.t.
- zou klinken
- zou klinken
- zou klinken
- zouden klinken
- zouden klinken
- zouden klinken
diversen
- klink!
- klinkt!
- geklonken
- klinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for klinken:
Related Words for "klinken":
Synonyms for "klinken":
Related Definitions for "klinken":
Wiktionary Translations for klinken:
klinken
klinken
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• klinken | → ring | ↔ klingeln — etwas schrillen lassen |
• klinken | → shrill | ↔ schrillen — (intransitiv) einen hohen, grellen und sehr lauten Ton erzeugen |
• klinken | → give a ring; ring the bell; toll; peal; ring; clang; sound; strike; resound | ↔ sonner — rendre un son. |