Summary
Dutch
Detailed Translations for kralen from Dutch to English
kralen:
-
de kralen
-
kralen (parelen)
Conjugations for kralen:
o.t.t.
- kraal
- kraalt
- kraalt
- kralen
- kralen
- kralen
o.v.t.
- kraalde
- kraalde
- kraalde
- kraalden
- kraalden
- kraalden
v.t.t.
- ben gekraald
- bent gekraald
- is gekraald
- zijn gekraald
- zijn gekraald
- zijn gekraald
v.v.t.
- was gekraald
- was gekraald
- was gekraald
- waren gekraald
- waren gekraald
- waren gekraald
o.t.t.t.
- zal kralen
- zult kralen
- zal kralen
- zullen kralen
- zullen kralen
- zullen kralen
o.v.t.t.
- zou kralen
- zou kralen
- zou kralen
- zouden kralen
- zouden kralen
- zouden kralen
diversen
- kraal!
- kraalt!
- gekraald
- kralend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kralen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bead | kralen | grein; korrel; korreltje; kraal; kralenrand |
beads | kralen | |
grains | kralen | korrels; korreltjes |
pearl | parel | |
pellets | kralen | korreltjes |
sparkle | flakker; flakkering; flikkering; flonkering; fonkelen; fonkeling; geflikker; gefonkel; glinstering; glitter; restjes; schijn; schittering; sprankelen; sprankjes; vonk | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bead | kralen; parelen | |
bubble | kralen; parelen | borrelen; mousseren; opbruisen; sprankelen; tintelen; wellen |
pearl | kralen; parelen | |
sparkle | kralen; parelen | flikkeren; flonkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; mousseren; opbruisen; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; tintelen; twinkelen; vonken; vonken schieten |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
pearl | paarlen; parelen |
Related Words for "kralen":
kraal:
Translation Matrix for kraal:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bead | kraal | grein; korrel; korreltje; kralen; kralenrand |
coral | kraal | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bead | kralen; parelen | |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
coral | koralen; van koraal |