Summary


Dutch

Detailed Translations for kramp from Dutch to English

kramp:

kramp [de ~] noun

  1. de kramp (stuiptrekking; convulsie; samentrekking; stuip)
    the convulsion; the convulsive movement; the spasm; the labour pain; the fit
  2. de kramp (spiersamentrekking)
    the cramp; the muscle-contraction; the spasm; the attack of gout; the pulling

Translation Matrix for kramp:

NounRelated TranslationsOther Translations
attack of gout kramp; spiersamentrekking jichtaanval
convulsion convulsie; kramp; samentrekking; stuip; stuiptrekking zenuwtrekken
convulsive movement convulsie; kramp; samentrekking; stuip; stuiptrekking
cramp kramp; spiersamentrekking klem; klemhaak; kram; lijmtang
fit convulsie; kramp; samentrekking; stuip; stuiptrekking driftbui; fit; pasvorm; woedeaanval
labour pain convulsie; kramp; samentrekking; stuip; stuiptrekking perswee; wee
muscle-contraction kramp; spiersamentrekking
pulling kramp; spiersamentrekking
spasm convulsie; kramp; samentrekking; spiersamentrekking; stuip; stuiptrekking
VerbRelated TranslationsOther Translations
fit aanbrengen; aankunnen; aanleggen; aanpassen; aanproberen; bijpassen; installeren; kloppen met; monteren en aansluiten; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; passen; plaatsen; proberen; stroken; stroken met
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
fit adequaat; arbeidsgeschikt; bekwaam; blakend; capabel; competent; fit; gepast; geschikt; getraind; gezond; in staat te werken; juist; passend; valide

Related Words for "kramp":


Wiktionary Translations for kramp:

kramp
noun
  1. een toestand van onwillekeurige en aanhoudende samentrekking van een spier
kramp
noun
  1. painful contraction of a muscle
  2. contraction of a muscle

Cross Translation:
FromToVia
kramp bracket; parenthesis parenthèse — incise dans la phrase