Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. kroon:
  2. kronen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for kroon from Dutch to English

kroon:

kroon [de ~] noun

  1. de kroon (koningskroon)
    the crown; the coronet
  2. de kroon (koningskroon)
    the coronet; the tiara; the ornament for the head; the diadem
  3. de kroon (tiara 6)
    the crown; the royalty

Translation Matrix for kroon:

NounRelated TranslationsOther Translations
coronet koningskroon; kroon hoofdsieraad; hoofdtooi; kralenkrans; krans; kransje
crown koningskroon; kroon; tiara 6 hoofdsieraad; hoofdtooi; hoogste punt; koningskroon; kruin; tiara; top
diadem koningskroon; kroon hoofdsieraad; hoofdtooi; koningskroon; tiara
ornament for the head koningskroon; kroon hoofdsieraad; hoofdtooi; koningskroon; tiara
royalty kroon; tiara 6 koningschap; royalty; vorstelijkheid
tiara koningskroon; kroon hoofdsieraad; hoofdtooi; koningskroon; tiara
VerbRelated TranslationsOther Translations
crown bekronen; kronen

Related Words for "kroon":


Wiktionary Translations for kroon:

kroon
noun
  1. anatomy: part of tooth
  2. dentistry: prosthetic covering for a tooth
  3. any currency issued by the crown
  4. splendor, finish, culmination
  5. imperial or regal power
  6. representation of such a headdress
  7. royal, imperial or princely headdress
  8. whorl of a flower

Cross Translation:
FromToVia
kroon crown Krone — ein auf dem Kopf getragener, zumeist goldener und mit Edelsteinen verzieren Ring, welcher von Herrschern als Zeichen der Macht und der Würde getragen wird
kroon treetop WipfelBotanik: Baumspitze, oberste Teil des Baumes
kroon corolla corolle — Ensemble des pétales (1):
kroon crown; corona couronne — Traductions à trier suivant le sens
kroon crown couronne prothétique — médecine|fr Une prothèse dentaire remplaçant la couronne de la dent, permettant de protéger une dent qui est vivante ou non (dévitalisée).
kroon summit; surface; top faîte — Le comble, la partie la plus élever d’un bâtiment, d’un édifice.
kroon top; height; summit; surface hautélévation, hauteur.

kroon form of kronen:

kronen verb (kroon, kroont, kroonde, kroonden, gekroond)

  1. kronen
    to crown; to coronate
    • crown verb (crowns, crowned, crowning)
    • coronate verb (coronates, coronated, coronating)

Conjugations for kronen:

o.t.t.
  1. kroon
  2. kroont
  3. kroont
  4. kronen
  5. kronen
  6. kronen
o.v.t.
  1. kroonde
  2. kroonde
  3. kroonde
  4. kroonden
  5. kroonden
  6. kroonden
v.t.t.
  1. ben gekroond
  2. bent gekroond
  3. is gekroond
  4. zijn gekroond
  5. zijn gekroond
  6. zijn gekroond
v.v.t.
  1. was gekroond
  2. was gekroond
  3. was gekroond
  4. waren gekroond
  5. waren gekroond
  6. waren gekroond
o.t.t.t.
  1. zal kronen
  2. zult kronen
  3. zal kronen
  4. zullen kronen
  5. zullen kronen
  6. zullen kronen
o.v.t.t.
  1. zou kronen
  2. zou kronen
  3. zou kronen
  4. zouden kronen
  5. zouden kronen
  6. zouden kronen
en verder
  1. heb gekroond
  2. hebt gekroond
  3. heeft gekroond
  4. hebben gekroond
  5. hebben gekroond
  6. hebben gekroond
diversen
  1. kroon!
  2. kroont!
  3. gekroond
  4. kronend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kronen:

NounRelated TranslationsOther Translations
crown hoofdsieraad; hoofdtooi; hoogste punt; koningskroon; kroon; kruin; tiara; tiara 6; top
VerbRelated TranslationsOther Translations
coronate kronen
crown kronen bekronen

Related Words for "kronen":


Wiktionary Translations for kronen:

kronen
verb
  1. iemand tot koning of koningin maken door hem of haar in een ceremonie een kroon op het hoofd te zetten
kronen
verb
  1. to formally declare one a king or emperor
  2. to place a crown on the head of

Cross Translation:
FromToVia
kronen crown couronnerceindre d’une couronne.