Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. lallen:


Dutch

Detailed Translations for lal from Dutch to English

lallen:

lallen verb (lal, lalt, lalde, lalden, gelald)

  1. lallen
    talk drunk; to splutter; to speak thickly
  2. lallen (bazelen; wauwelen)
    to jabber
    • jabber verb (jabbers, jabbered, jabbering)

Conjugations for lallen:

o.t.t.
  1. lal
  2. lalt
  3. lalt
  4. lallen
  5. lallen
  6. lallen
o.v.t.
  1. lalde
  2. lalde
  3. lalde
  4. lalden
  5. lalden
  6. lalden
v.t.t.
  1. heb gelald
  2. hebt gelald
  3. heeft gelald
  4. hebben gelald
  5. hebben gelald
  6. hebben gelald
v.v.t.
  1. had gelald
  2. had gelald
  3. had gelald
  4. hadden gelald
  5. hadden gelald
  6. hadden gelald
o.t.t.t.
  1. zal lallen
  2. zult lallen
  3. zal lallen
  4. zullen lallen
  5. zullen lallen
  6. zullen lallen
o.v.t.t.
  1. zou lallen
  2. zou lallen
  3. zou lallen
  4. zouden lallen
  5. zouden lallen
  6. zouden lallen
diversen
  1. lal!
  2. lalt!
  3. gelald
  4. lallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for lallen:

NounRelated TranslationsOther Translations
jabber brabbeltaal; gebabbel; gebazel; gebrabbel; gekeuvel; geklets; gekwebbel; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; koeterwaals; leuterpraat
VerbRelated TranslationsOther Translations
jabber bazelen; lallen; wauwelen kletspraat verkopen; kwijlen; lullen; raffelen; zeveren; zwammen; zwetsen
speak thickly lallen
splutter lallen
talk drunk lallen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
jabber koeterwaals