Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. meer:
  2. meren:
  3. Wiktionary:
  4. User Contributed Translations for meer:
    • anymore


Dutch

Detailed Translations for meer from Dutch to English

meer:

meer adj

  1. meer
    more
  2. meer (extra; aanvullend)
    – nog iets erbij, een grotere hoeveelheid dan gewoonlijk 1
    extra; additional
    – further or added 2
    • extra adj
      • need extra help2
      • an extra pair of shoes2
    • additional adj
      • called for additional troops2

meer [het ~] noun

  1. het meer (zoetwatermeer)
    – grote waterplas, omgeven door land 1
    the lake; the pond

meer [de ~ (m)] noun

  1. de meer
    the lake

Translation Matrix for meer:

NounRelated TranslationsOther Translations
extra aanhangsel; aanvulling; addendum; appendix; bijvoegsel; figurant; figurante; supplement; toegift; toevoeging; toevoegsel; voordeel
lake meer; zoetwatermeer plas; poel; vijver
pond meer; zoetwatermeer plas; poel; vijver
- extra
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
additional aanvullend; extra; meer
extra aanvullend; extra; meer
AdverbRelated TranslationsOther Translations
- verder
ModifierRelated TranslationsOther Translations
extra extra; toegevoegd
more meer frequenter; vaker

Related Words for "meer":

  • meren, meers, meertje, meertjes

Synonyms for "meer":


Antonyms for "meer":


Related Definitions for "meer":

  1. nog iets erbij, een grotere hoeveelheid dan gewoonlijk1
    • ik kreeg meer geld dan vorige week1
  2. grote waterplas, omgeven door land1
    • we gaan naar het meer van Genève1
  3. vaker1
    • dat moet je meer doen!1
  4. naast dat wat al genoemd is1
    • wie waren er nog meer?1

Wiktionary Translations for meer:

meer
noun
  1. body of water
adverb
  1. in negative or interrogative constructions
  2. -

Cross Translation:
FromToVia
meer lake See — Namensbestandteil vieler Seen[1]
meer lake See — ein stehendes Gewässer, das von Land umgeben ist
meer more davantage — Plus. (Sens général).
meer lake; loch; mere lac — Étendue d’eau (1):
meer pond; pool mare — petit lac, étendue d’eau
meer more plus — Comparatif de beaucoup
meer extra; supplementary; another; one more; further; additional; bonus supplémentaire — Qui sert de supplément, qui s’ajouter.

meren:

meren [de ~] noun, plural

  1. de meren
    the lakes

meren verb (meer, meert, meerde, meerden, gemeerd)

  1. meren (vastmeren; aanleggen; aanmeren; )
    to anchor
    – fix firmly and stably 2
    • anchor verb (anchors, anchored, anchoring)
      • anchor the lamppost in concrete2
    to moor; to tie up; to fasten
    • moor verb (moors, moored, mooring)
    • tie up verb (ties up, tied up, tying up)
    • fasten verb (fastens, fastened, fastening)

Conjugations for meren:

o.t.t.
  1. meer
  2. meert
  3. meert
  4. meren
  5. meren
  6. meren
o.v.t.
  1. meerde
  2. meerde
  3. meerde
  4. meerden
  5. meerden
  6. meerden
v.t.t.
  1. heb gemeerd
  2. hebt gemeerd
  3. heeft gemeerd
  4. hebben gemeerd
  5. hebben gemeerd
  6. hebben gemeerd
v.v.t.
  1. had gemeerd
  2. had gemeerd
  3. had gemeerd
  4. hadden gemeerd
  5. hadden gemeerd
  6. hadden gemeerd
o.t.t.t.
  1. zal meren
  2. zult meren
  3. zal meren
  4. zullen meren
  5. zullen meren
  6. zullen meren
o.v.t.t.
  1. zou meren
  2. zou meren
  3. zou meren
  4. zouden meren
  5. zouden meren
  6. zouden meren
en verder
  1. ben gemeerd
  2. bent gemeerd
  3. is gemeerd
  4. zijn gemeerd
  5. zijn gemeerd
  6. zijn gemeerd
diversen
  1. meer!
  2. meert!
  3. gemeerd
  4. merend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for meren:

NounRelated TranslationsOther Translations
anchor anker; bladwijzer; muuranker; objectanker; steun; steunpilaar; toeverlaat
lakes meren
moor hei; heide; heidecultuur; heidegrond; heideveld; heidevlakte
VerbRelated TranslationsOther Translations
anchor aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren ankeren; verankeren
fasten aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aandrukken; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; bevestigen; binden; ergens aan bevestigen; hechten; in de val laten lopen; knevelen; knopen; opsluiten; strikken; vastbinden; vastdrukken; vasthaken; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastmaken; vastnaaien; vastzetten; verbinden; verzekeren
moor aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren aan een touw vastleggen; vastleggen; verankeren
tie up aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren aan een touw vastleggen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; binden; dichtbinden; in de val laten lopen; knevelen; knopen; op spaarrekening vastzetten; opbinden; strikken; toebinden; vastbinden; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren

Related Words for "meren":


Wiktionary Translations for meren:

meren
verb
  1. scheepvaart|nld (overgankelijk) aan de wal vastleggen
meren
verb
  1. to fix or secure, as a vessel, in a particular place by casting anchor, or by fastening with cables or chains

Cross Translation:
FromToVia
meren tie on; moor; fasten; tie; attach; tether; link lierserrer avec une corde ou avec toute autre chose flexible.

Related Translations for meer